Dromen: De kasteelheer

‘Het valt heus niet altijd mee om kasteelheer te zijn.’

Hij trommelt met de vingers van beide handen op zijn wat vaal geworden vestje dat zich om zijn maag spant. Zowel het bovenste als het onderste knoopje is eraf gesprongen, zie ik. Hij staart me door zijn dikke brillenglazen aan maar ik heb niet het idee dat hij me ziet.

‘Het onderhoud aan het huis, de tuinen, het uitbaggeren van de gracht… En dat opwellend water in de kelders krijg ik ook niet weg.’

Hij gaat wat verzitten, controleert of zijn horlogekettinkje nog wel vastzit aan het uurwerk, trekt het zilveren klokje dan uit het borstzakje en houdt het tegen zijn oor. Hij wacht even, schudt er dan wat mee, houdt het vervolgens tegen zijn andere oor. Dan werpt hij een blik op de grote Friese klok die tegenover hem tegen de met linnen bespannen wand staat. Hij staart er een poosje naar alsof hij zich herinneren moet waarom dat ding daar eigenlijk staat. Dan tuurt hij weer op zijn klokje.

‘Kun jij zien of dit gevalletje nog loopt?’ vraag hij, mij het klokje voorhoudend.

Ik buig me over zijn buik, werp een blik op de wijzers en controleer dan de tijd op mijn horloge.

‘Ja, hoor’, zeg ik. ‘En het loopt nog gelijk ook.’

Hij knikt gerustgesteld, frommelt het klokje weer terug in zijn vestzak, controleert nog eens extra of het kettinkje er nog aan vastzit en legt dan beide handen weer op zijn buik.

Er wordt zacht op de deur geklopt maar hij hoort het niet. Ook als de deur op een kier wordt geopend en een stem uit de gang zegt dat het bedtijd is, gaat de boodschap aan hem voorbij.

‘De goot van de oostertoren hebben ze overgeslagen. Ik had het te laat in de gaten, ze hadden de steigers al afgebroken. Ze haalden slechts hun schouders op toen ik hen wees op de vochtplekken langs het beschot. Een maandagochtendfoutje noemden ze het.’

De deur is op een kier blijven staan en ik vraag me af of ik hem de boodschap moet doorgeven. Ik ben de gast en heb me eigenlijk niet te bemoeien met wat de gewoontes in dit huis zijn.

‘En het personeel is ook niet meer wat het geweest is. De afspraak is dat ze me tegen half 11 waarschuwen dat het tijd is om naar bed te gaan. Ze vergeten het om de haverklap.’

‘Het is half 11’, zeg ik.

Hij grijpt naar zijn vestzakje maar laat het klokje bij nader inzien zitten.

‘Dan is het mijn tijd, jonge vriend. Ik zie je morgenochtend weer.’

Hij leegt het glas whisky, zijn vijfde vanavond, dat naast hem op het bijzettafeltje staat en komt langzaam overeind. Leunend op zijn notenhouten stok loopt hij naar de deur, niet eenmaal meer omkijkend.

Ik blijf nog even zitten tot ik hem in de hal de trap hoor opgaan, het zilveren uiteinde van zijn stok tikt op het hout van de treden en sterft langzaam weg terwijl hij zijn slaapvertrek op de eerste verdieping opzoekt.

Dan sta ik op en trek de suitedeuren uiteen tot de ruimte net breed genoeg is om mij door te laten. Vanuit de serre die volstaat met tropische planten, zíjn planten, het is nog zijn enige liefhebberij, kijk ik uit over de gazons. Uit niets anders haalt hij nog plezier. Behalve dan uit zijn whisky die hij altijd puur drinkt want whisky met ijs vindt hij vloeken in de kerk.

Eleonora, zijn vele jaren jongere gemalin, zal zoals iedere avond bij mooi weer, in het prieeltje achter in de kasteeltuin op me wachten.

Wanneer de geluiden in het huis zijn verstomd, loop ik de serre door, open zacht de deur naar het bordes en loop langs het gazon en de manshoge buxusstruiken door naar de bosrand. Dichterbij het tuinhuisje komend zie ik dat de kaarsen voor de raampjes zijn aangestoken. Ze verwacht me.

Zoals alle voorgaande keren staat ze ook nu in het midden van de ruimte, haar armen gespreid voor een innige omhelzing. De vlammen van de kaarsen wapperen even wanneer ze haar japon van haar schouders laat glijden en het flikkerende licht werpt donkere schaduwen op de houten wanden achter haar. Erop zijn schilderingen aangebracht van Romeinse bacchanalen waarbij de uitgebeelde erotische handelingen niets te raden overlaten. Ze houdt ervan, zegt ze, omdat ze de vrijheid uitbeelden die ze op het kasteel zo node mist.

Dan overhandigt ze mij het boek waaruit ik haar moet voorlezen terwijl zij geheel ontkleed op de sofa ligt. Het is een niet geringe opgave om mij niet door haar te laten afleiden, maar zo is het nu eenmaal tussen ons afgesproken. Ik kom er niet onderuit, het is de tegenprestatie die ik beloofd heb te leveren in ruil voor een verblijf van enkele weken ter afronding van mijn nieuwe dichtbundel.

Ik haal diep adem en begin de vertelling voor te lezen die ze mij heeft aangewezen: de geschiedenis van Medea die wraak neemt op haar minnaar die haar verlaten heeft voor een ander, door hun beider kinderen te doden.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie en in 2024 door de roman De Inkwartiering. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

2 gedachten over “Dromen: De kasteelheer”

  1. Zoals wel vaker in relaties zijn hier de kasteelheer en -vrouwe op elkaar aangewezen geraakt. Zij uit haar frustratie daarover door de ik-persoon aan haar verleidingskunsten bloot te stellen zonder dat hij daar op in mag gaan. Vervolgens laat zij hem het mythologische verhaal ‘Medea’ voorlezen waarin de woede van de in de liefde teleurgestelde vrouw tot in het extreme vorm krijgt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *