Een nieuwjaarsvertelling
Jarenlang had Reinier van Baerenswert gepoogd zijn hoeve, met maar liefst veertig morgen land, als havezate erkend te krijgen. Maar telkens opnieuw had de hertog geen interesse getoond. En dat terwijl Reinier toch huis en schuren had laten omgrachten en voor veel geld een imponerende ophaalbrug had laten slaan.
De alsmaar uitblijvende erkenning met een bestuursfunctie als kroon op het werk, bleef van geslacht op geslacht het familieleven bepalen tot ene Berend er genoeg van kreeg en op eigen houtje tol ging heffen op de landweg langs de hoeve. Een recht dat slechts mocht worden uitgeoefend na toestemming van de hertog en alleen werd toegekend aan personen van adellijke komaf, in het geval van de familie Baerenswert slechts na erkenning van hun boerenhoeve als ridderlijke hofstede.
Of de hertog nu lucht had gekregen van het onwettige gedrag van Berend dan wel het gezeur van de familie beu was, is nooit duidelijk geworden maar op zekere dag liet hij een van zijn adviseurs poolshoogte nemen bij de hoeve. De man kwam prompt voor een gesloten hek te staan en begrijpend dat er eerst tol diende te worden betaald, wendde hij zijn paard en galoppeerde terug om aan de hertog verslag van dit misdrijf uit te brengen.
Berend wachtte de hertogelijke repercussies niet af en familie, knechten en meiden in wanhoop achterlatend, vluchtte hij de velden in om nooit meer terug te keren. Het verval van de hoeve zette daarna snel in en omdat niemand bij de hoeve betrapt wilde worden, werden huis en schuren spoedig een onderkomen voor uilen, vleermuizen en ander vliegend en kruipend wild.
Toen ik in een oud boek over het voorval gelezen had, was mijn nieuwsgierigheid gewekt en besloot ik op zoek te gaan naar wat mogelijk nog van de hoeve restte. Na lang speuren vond ik de bouwval. Hij stond tussen opgeschoten essen en wilgen en was van de weg af nauwelijks te zien. Ik baande me een weg door dichte varens, brandnetels en braamstruiken tot ik op een ondiepe sloot met modderig water stuitte, ongetwijfeld het restant van wat eertijds een meters brede gracht moest zijn geweest. Achter de sloot stond met ingezakt dak en afhangende luiken de hoeve Baerenshof. Veel was er niet meer van over en niets herinnerde meer aan wat volgens het boek een indrukwekkende, maar dus niet erkende, havezate was. Ik zocht het smalste deel van de sloot en sprong eroverheen. Klauterend over balken en stapels neergekomen dakleien viel mijn oog op een iets openstaande deur. Beweging kreeg ik er niet in, dus wurmde ik me door de kier naar binnen. Het duurde even voor mijn ogen aan het schemerige licht in de ruimte gewend waren, maar toen opeens zag ik hem staan. Hij droeg een paardendeken als mantel en op zijn hoofd prijkte een eigenaardig hoofddeksel dat het midden hield tussen een hoed en een helm. Hij hield zich overeind met een riek die hij met de punten omlaag in de houten vloer had gestoken.
‘Hier ben ik!’, riep hij uit. ‘Neem mij maar mee! Ik weet het, eens op een dag zou de hertog me weten te vinden. We zijn fout geweest, ik beken het. We hadden beter moeten weten. Maar wij wilden een havezate. En hij was zo mooi, zo mooi!’
Snikkend en met een gebaar alsof het zijn laatste krachten waren wierp hij de deken van zich af. Voor me stond een naakte grijsaard. Hij was vel over been en zijn geslacht ging verborgen in een bos vuil haar dat grauw en groezelig afstak tegen het wit van zijn magere lijf.
‘Berend van Baerenswert?’, vroeg ik terwijl ik hem ernstig aankeek.
Nauwelijks merkbaar schudde hij zijn hoofd.
‘Nee, heer, dat was mijn over-, overgrootvader. Ik ben Hendrik, zijn achterkleinzoon. Maar de schuld rust daarom ook op mij. Adeldom verplicht, zoals u weet. Neem mij dus maar mee. De hertog zal wel raad met mij weten. Maar ik zal mijn straf ondergaan, zoals het een heer van de Baerenshof betaamt.’
Zwaar leunend op de riek snikte hij het uit.
Ik kreeg met hem te doen maar kon toch niet zover komen dat ik een arm om dat vuile lijf sloeg. In plaats daarvan raapte ik de deken op die klam aanvoelde en smerig rook en gaf hem die. Hij nam hem aan maar liet hem ook meteen weer vallen.
‘Nee, heer, ik zal mijn mantel niet dragen. Ik zal voor de hertog verschijnen zoals ze Jezus Christus naar het kruis hebben gevoerd, ongekleed en voor ieders oog te zien.’
Ik zuchtte diep.
‘Ik weet niet of de hertog daar nog zo’n behoefte aan heeft’, zei ik.
De man keek op en even las ik hoop in zijn grijze ogen.
‘Denkt u, heer, dat de hertog mij zal kunnen vergeven?’
Ik kreeg de smaak van het theaterstuk te pakken.
‘Ik zou natuurlijk een goed woordje voor u kunnen doen.’
De man stopte met snikken.
‘Meent u dat werkelijk? En denkt u dat uw woord hem op andere gedachten zal brengen?’
Ik knikte nadenkend.
‘Ik denk het wel. Per slot van rekening heeft u uw straf reeds ondergaan. En de hertog, druk als hij is, hecht zich zeer aan mijn adviezen. Hij zal mijn raad opvolgen en u absolutie verlenen, daar ben ik eigenlijk wel zeker van.’
De man liet de riek los en liet zich op zijn knieën vallen. Met zijn handen ineen kermde hij het uit, de tranen biggelden over zijn gezicht en lieten bleke sporen achter op zijn met vuil overdekte gezicht.
‘Dank u heer, dank! Hoe kan ik u ooit belonen voor uw weldaad?’
Ik kreeg prompt genoeg van de vertoning.
‘Kom’, zei ik. ‘Wanneer u mij uitlaat spoed ik mij meteen naar zijn burcht.’
Ik hielp hem opstaan en volgde hem terwijl hij met slepende tred door de bouwval liep naar wat eens de statige ingang van de hoeve moest zijn geweest. Met alle kracht die in hem was trok hij de zware deur van het slot. Het zomerlicht straalde naar binnen en terwijl hij een stap opzij deed en mij naar buiten liet zag ik in een flits een met bloeiende rozenstruiken omzoomd gazon waarachter zich een witgelakte ophaalbrug bevond. Uit de brede gracht met witte waterlelies steeg een groep kwakende eenden op. Verbijsterd draaide ik me naar de oude man om, maar de deur, uitgezakt en verveloos, was dicht en toen ik mij weer naar het zomerse landschap wendde zag ik slechts een vervallen schuur, waaromheen het onkruid manshoog stond. Het rook naar dode dieren en beschimmeld fruit. Twee ratten schoten onder de schuurdeur tevoorschijn. Ze keken even naar me op en schoten toen piepend in de richting van de sloot.
Heel erg leuk om te lezen
Dankjewel, Anne!