Omdat een orkest van naam een uitvoering zou geven van hoogtepunten uit het concertwerk van Bach, besloot ik de trein naar de stad te nemen om het concert bij te wonen. Op een van de tussenliggende stations stapte een vrouw in, wat klein en gedrongen van stuk maar met een opvallend vrolijk hoedje op. Opvallend, omdat het buiten grauw en winderig was en de vrolijkheid ver te zoeken was.
Maar het kille novemberweer deerde haar blijkbaar niet. Wel keek ze wat verbaasd om zich heen alsof ze helemaal niet van plan was geweest om in de trein te stappen. Misschien had ze op het perron alleen maar een krant willen kopen of een kop koffie willen drinken en was ze in gedachten de verkeerde ruimte binnengestapt. Terug kon ze in elk geval niet meer want amper binnen sloot de deur zich achter haar en zette de trein zich in beweging.
Ze nam een paar banken verderop plaats maar ik zag haar weer van dichtbij toen ze voor me uit de roltrap naar de hal afdaalde en zich net als ik naar de uitgang spoedde. Eenmaal op het plein verloor ik haar al snel uit het oog. Even nog zag ik haar hoedje op en neer deinen tussen het in grijze regenkleding gehulde winkelvolk maar daarna was ze definitief verdwenen.
Groot was mijn verbazing dan ook toen ik haar een paar uur later de concertzaal in zag komen lopen. Ze had nog steeds dat hoedje op en keek weer even verdwaasd rond als die ochtend in de trein. Zou ze zich weer in de deur vergist hebben? Had ze misschien een nieuwe mantel willen kopen in die chique kledingwinkel naast het concertgebouw? Met voorzichtige passen als om het stemmende orkest niet te storen, zocht ze zich een plaatsje en kwam naast me te zitten aan de andere zijde van het gangpad. Eenmaal gezeten zette ze het hoedje voorzichtig op haar knieën als betrof het een klein huisdier dat voor het eerst mee mocht op reis. Toen leek haar opeens iets te binnen te schieten. Ze tastte zenuwachtig rond in haar handtas en trok er een telefoon uit. En beetje scheef kijkend drukte ze op allerlei toetsjes tot ze met een wanhopige blik opzij keek en mij zag zitten. Zich vasthoudend aan de leuning van haar stoel boog ze zich over het gangpad en stak mij haar telefoon toe.
‘Ach meneer, zou u iets voor mij willen doen? Zou u mijn telefoon uit willen zetten? Ik weet niet goed hoe dat moet. Ik wil voorkomen dat hij tijdens het concert afgaat, begrijpt u? Het is een van de knopjes aan de zijkant.’
Ik nam het toestel van haar over, drukte het bewuste knopje in en schakelde het toestel uit. Haar geruststellend toeknikkend gaf ik het haar terug. Ze duwde het apparaat weer terug in haar tas en keek me met grote vochtige ogen aan. Haar lippen tuitten zich alsof ze zich opmaakten voor een langdurige zoen en in een doorrookte stem klonk een diepe sensualiteit door.
‘Dank u wel hoor, u is een heer! U bent wat je noemt een ster aan mijn firmament!’
‘Graag gedaan’, zei ik. ‘Het was echt maar een kleine moeite, hoor.’
Ze keek me even schalks aan en sloeg toen haar blik ten hemel als in een staat van opperste gelukzaligheid.
Het concert begon en duurde anderhalf uur. Na afloop was er gelegenheid om het kunstig versierde klavecimbel op het podium van dichtbij te bekijken. Mijn buurvrouw liet zich die kans niet ontnemen en haastte zich erheen.
Ik trok mijn jas aan, deed een donatie in de concertpot en liep nog even de stad in voor een paar boodschappen.
Een uur later zat ik in de trein die me terug naar huis zou brengen. Vlak voor het fluitsignaal kwam een vrouw haastig de trein in. Het was mijn buurvrouw uit de concertzaal. Ze zag me niet maar nam plaats in de bank schuin voor me tegenover een man met een deftige hoed op. Toen de trein zich in beweging zette hoorde ik plotseling haar stem.
‘Ach meneer, zou u iets voor mij willen doen? Zou u mijn telefoon uit willen zetten? Ik weet niet goed hoe dat moet. Ik wil voorkomen dat hij tijdens de rit afgaat, begrijpt u? Het is een van de knopjes aan de zijkant.’
Er klonk een brommend geluid vanonder de hoed maar blijkbaar voldeed hij aan haar verzoek want even later hoorde ik weer dat sensuele stemgeluid. ‘Dank u wel hoor, u is een heer! U bent wat je noemt een ster aan mijn firmament!’
wij hebben veel sterren aan het firmament en wat fijn voor deze mevrouw dat ze er nog veel meer heeft dan wij en toch ook wel heel plezierig voor jou dat je bij haar sterren verzameling hoort.
Of ze veel aan haar sterren heeft weet ik niet, maar ze houdt zich met al haar levenslust staande in een sterrenlichtarme wereld en dat is al heel wat. Daarom mag ik haar ondanks haar wat zonderlinge gedrag.
Dank voor je reactie, Andrea!