Kwijt

10 november: Dag van de Mantelzorg

In het verzorgingstehuis waar mijn moeder haar hoge leeftijd viert, was een medebewoonster haar portemonnee kwijt. Ze liep ontredderd rond en vroeg handenwringend of iemand het ding ergens had zien liggen.
‘Je hebt hem meegenomen naar je kamer, Toos!’, riep een vrouw vanuit haar rolstoel. ‘Ik heb het zelf gezien.’

‘Hij ligt niet op mijn kamer, ik ben net nog wezen kijken!’, viel Toos vinnig uit.

De ander reageerde als door een wesp gestoken.
‘Ik wilde je alleen maar helpen, hoor Toos!’

‘Nou’, zei de ander weer, ‘als je dat helpen noemt …’

‘Dames, dames!’, probeerde een vrijwilliger die net met een schaal pasteitjes uit de keuken kwam. ‘Geen geruzie op deze mooie dag, hoor!’

Mijn moeder hoorde dit alles afkeurend aan. Ik kon dat zien aan het bitse trekje om haar mond. Datzelfde trekje dat wij als kinderen te zien kregen wanneer wij van buiten met modderige schoenen de keuken in kwamen. Er kwam dan ook altijd een dreigement achteraan dat ons speelplezier voor de rest van de middag vergalde.

Ditmaal wees ze echter alleen op haar beursje dat naast haar koffiekopje lag en waarin de sleutel van haar appartement zat.
‘Doe het even in mijn tas, wil je?’

Het leek mij niet het meest geschikte moment om een beursje weg te moffelen. Maar moeders wil is wet, ook in een verzorgingstehuis waar inmiddels een paar vaste krachten over de vloer kropen op zoek naar een op de grond gerold portemonneetje.
‘Hij is groen met blauwe bloemetjes’, zei Toos. ‘Of andersom. Maar je ziet hem meteen als hij op de grond ligt.’

De beide mannen kwamen zuchtend overeind.
‘Nou, Toos, blauwe bloemetjes of groene, maar op de grond ligt hij niet.’

‘Ze heeft hem meegenomen naar haar kamer!’, riep de vrouw in de rolstoel weer.

‘Niet waar!’, reageerde de ander. ‘Ik ben toch net zelf wezen kijken?’

‘Toos, waar heb je gezeten hier in de koffieruimte?’, vroeg een van de mannen terwijl hij het stof van zijn witte broek klopte.

‘Daar!’, antwoordde Toos naar het raam wijzend. ‘In díe stoel want daar heb ik goed licht voor mijn borduurstukje.’

‘Zullen we daar dan eerst maar eens gaan kijken?’, zei de man.

Samen met de vrouw liep hij naar de fauteuil en trok een kussen van de zitting. Triomfantelijk hield hij daarop een portemonneetje omhoog.
‘Zie je wel dat hij niet op mijn kamer lag!’, riep Toos naar de vrouw in de rolstoel.

Mijn moeder legde even haar knokige hand op mijn arm.
‘Ik heb het al zo vaak tegen haar gezegd’, fluisterde ze in mijn oor. ‘Ze moet haar portemonnee in haar tas doen. Maar ze luistert nooit.’

Ik knikte en hoorde als uit een andere kamer haar stem weer van vroeger wanneer ze ons als kinderen toebeet: ‘Luisteren! Jullie moeten leren luisteren!’

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *