Twintig

De huisarts had me uitgelegd dat mijn dichtzittend oor het best bestreden kon worden met een neusspray. Om me daarvan te overtuigen had hij op de achterkant van een envelop een tekeningetje gemaakt waaruit moest blijken dat oren, neus en keel met elkaar in verbinding staan en elkaar permanent beïnvloeden. Het prentje had veel weg van een blaasbalg met een uitlaatpijp, maar ik deed het ermee. Temeer omdat hij ter plekke het recept doormailde aan de apotheek waar ik op weg naar huis mooi even binnen kon wippen. Ik was er tien minuten later.

Op mijn beurt wachtend kwam een oudere dame met een rollator binnenschuifelen die na een nummertje te hebben getrokken, met een diepe zucht naast me kwam zitten. Ze staarde lang naar het papiertje dat uit het apparaat was gekomen en draaide zich toen opeens naar mij toe.

‘Mag ik u vragen, mijnheer, wat voor nummertje u heeft?’

‘Vijfenzestig’, zei ik.

‘O,’ zei ze, ‘ik heb negenennegentig. Dan ben ik dus nog lang niet aan de beurt, maar behalve u en ik is er verder niemand!’

‘Klopt’, zei ik. ‘U heeft het nummertje op z’n kop. U bent na mij binnengekomen.’

De vrouw draaide verschrikt haar bonnetje om en sloeg toen beschaamd een hand voor haar mond.

‘Zesenzestig! O, u zult me wel vreselijk dom vinden!’

‘Welnee’, zei ik. ‘Waar nummertjes worden getrokken, worden fouten gemaakt. Maar voor alle zekerheid vragen ze u aan de balie nog wel even naar uw geboortedatum.’

Ze knikte langzaam. Toen kreeg haar blik iets schalks.

‘Weet u, als ze mij vragen hoe oud ik ben zeg ik altijd dat ik twintig ben.’

‘O,’ zei ik, ‘ik schatte u jonger.’

De vrouw barstte in zo’n schaterlach uit dat het personeel aan de balie geschrokken onze kant uitkeek.

‘Vijfenzestig!’ riep toen een van hen.

‘Dat zal voor mij zijn’, zei ik. ‘En past u op straat maar op met al die mannen!’

Toen ik met mijn neusspray naar de uitgang liep en haar passeerde, knipoogde ze naar me.

‘Past u zelf maar op’, zei ze op gemaakt sensuele toon. ‘Anders volg ik u nog naar huis met al dat nummertjes trekken van u.’

Ik stak quasi geschokt mijn armen in de lucht en holde de laatste paar meter naar de deur. Toen die zich zoevend achter mij sloot, hoorde ik nog steeds haar schaterlach door het vertrek daveren.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *