Schoon

Het eethuisje waar ik na een lange wandeling binnenstapte, zag er zo schoon uit dat ik de neiging kreeg om bij de deur mijn schoenen uit te doen. Ik zou er mijzelf belachelijk mee hebben gemaakt – in onze cultuur tenminste – maar de angst drong zich niettemin op dat ik al lopend door de uiterwaarden meer klei onder mijn zolen had gekregen dan hier toegestaan was.

De eigenaar bespeurde waarschijnlijk mijn twijfel want hij kwam met uitnodigende gebaren op me toelopen en wees me een tafeltje aan bij het raam. Terwijl hij het menu voor me haalde had ik even tijd om het interieur in me op te nemen. Alles blonk en glom. Geen stofje op de vloer, geen spatje op de ruiten, geen vlekje op de tafels.

Terwijl ik een gerecht uitzocht posteerde de man zich achter de tap. Daar zag ik hem plotseling van iets schrikken. Hij kwam achter de toog vandaan en liep op een leeg tafeltje toe. Heel voorzichtig verschoof hij het een centimeter. Daarna bukte hij zich en keek met een oog dicht of het tafeltje nu wel precies in lijn stond met de tafeltjes erachter. Met een instemmend knikje liep hij weer terug. Met de handen in zijn zij overzag hij de inrichting als een vorst. Even leek hij een tevreden mens, toen fronste zijn wenkbrauwen zich opnieuw en liep hij als een schoolmeester naar een ander tafeltje. Het kaarsenhoudertje bleek niet precies in het midden te staan. Met het blote oog had ik het niet kunnen zien, maar hij verschoof het een fractie zodat het nu vermoedelijk exact op het snijpunt stond van de twee diagonalen van het tafelblad. Teruglopend draaide hij hoofdschuddend nog even een tulp recht die wat slap onderuit in een vaasje was gezakt.

Ik verdiepte me weer in het menu, maar schrok op door metaalgerammel. De man had ergens een keukentrapje vandaan gehaald en beklom nu midden in de zaak de treetjes om een spotje aan het plafond wat bij te draaien. Het licht viel nu net iets anders op het perfect geboende parket dan ervoor en toen zag ik het opeens. Mijn hart sloeg over van schrik. Vanaf de deur naar mijn tafeltje liep een kleispoor. Ongetwijfeld zou het de eigenaar zo meteen opvallen. En ik zou me er niet uit kunnen redden, want het spoor leidde regelrecht naar mij. Onweerlegbaar bewijs. In gedachten zag ik hem al breeduit voor mijn tafeltje staan: wat of dit te betekenen had?! En of mijnheer misschien wel eens gehoord had van voeten vegen als je ergens binnenkomt?!

Het zweet brak me uit. Ik haalde een paar keer diep adem maar het hielp niets. Zo voorzichtig mogelijk wreef ik met mijn schoen over het parket om de kleikorrels bij mijn tafeltje te verspreiden. Maar ik maakte het alleen maar erger, want het waren nu niet alleen meer korreltjes maar ook vlekjes die er lagen. De eigenaar keek vanaf de bovenste tree van het trapje spiedend rond. Zijn blik bleef op me rusten, terwijl hij omlaag klom. Mijn hart bonkte in mijn keel. De man klapte het trapje in en liep er haastig maar gedecideerd mee naar een bergruimte achterin de zaak. Snel trok ik een bankbiljet uit mijn portemonnee, schoof het onder het kaarsenhoudertje en haastte me naar de deur. Eenmaal buiten zette ik het op een lopen. Hijgend bereikte ik een half uur later het station waar mijn trein gelukkig klaar stond en ik me kon verbergen in een lege coupé.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *