Kamperen (2)

‘Mijnheer?’
‘Mevrouw…’

‘Mijnheer, het spijt mij als ik u misschien stoor, maar ik vroeg mij af, of eigenlijk, mijn man en ik vroegen ons af of… Nee, ik begin helemaal verkeerd! Mag ik opnieuw beginnen?’
‘Natuurlijk.’

‘Nou, het zit zo. U zit daar maar naast uw tent te lezen en te schrijven en wat niet al. En u zit daar maar alleen de hele tijd. Dus nu vroeg ik mij af of, nee, nu zeg ik het weer verkeerd, mijn man en ik vroegen ons af of u… Nou ja, u weet wel.’
‘Geen idee, mevrouw, wat moet ik weten?’

‘Nou ja, dat u als man… Ik bedoel, u bent misschien vijftig jaar en…’
‘Ik ben vijfenzestig.’

‘Vijfenzestig?! Nou, dat geef ik u niet hoor, echt niet. Maar dat maakt het alleen maar bijzonderder. Nee, dat is geen goed Nederlands. Of zeg je: niet goed Nederlands? Ik bedoel, stel dat ik vijfenzestig zou zijn. Of mijn man. Hè, die vergeet ik steeds, stel dat mijn man vijfenzestig zou zijn. Ik bedoel, hij is pas vijfenvijftig, maar hij ziet er soms, vooral na het opstaan, uit als vijfenzeventig. En vóór het opstaan, na het naar bed gaan dus, lijkt hij eerder vijfentachtig. Het is misschien niet netjes dat ik het zeg, maar de waarheid moet soms worden gezegd, nietwaar? Ik bedoel, dat bent  toch wel met mij eens, hoop ik?’
‘Zeker, de waarheid dient gezegd.’

‘Juist! Fijn, bedoel ik. Maar nu vraag ik mij af of u als u daar maar zit te schrijven, niet eens… Laat ik het zo zeggen: misschien blieft u wel een biertje of een wijntje. Ik wil u dat, hè, daar zeg ik het toch wéér verkeerd, mijn man en ik willen u dat graag aanbieden. Of blijft u liever in uw eentje bij uw tent? Mag ook, hoor. Ik bedoel, ik ben zo brutaal om u aan te spreken, maar…’
‘Ik stel uw uitnodiging zeer op prijs, maar als ik eerlijk ben…’

‘Ja, weest u vooral eerlijk!’
‘…dan blijf ik liever nog wat schrijven.’

‘Maar natuurlijk! Mijn man zei al, die mijnheer moet je niet storen. Die is aan het schrijven. Maar ik dacht, ja, schrijvers zijn ook mannen, ik bedoel mensen, toch? Met hun eigen verlangens en behoeften. Ze kunnen dan wel schrijver zijn, of dichter voor mijn part, maar dat wil nog niet zeggen dat ze van een andere planeet komen. U slaapt ook alleen in dat tentje?’
‘Jazeker, ik slaap alleen in dat tentje en dat gaat best.’

‘Natuurlijk, maar als man alleen wil je toch ook wel eens… Ik bedoel, mijn man kan best eens voor een nachtje in de voortent liggen. Dat vindt hij helemaal niet erg. Denk ik tenminste. Of dat hij een nachtje in uw tent slaapt. En dat u dan… Enfin, aan uw gezicht te zien is dit toch niet zo’n goed voorstel, geloof ik. Nou ja, is niet erg. Mijn man zei al, laat die man toch gewoon schrijven. Maar ja, ik zelf, ik denk dan altijd… Nou goed.’

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *