Van suiker

Natuurlijk had ik de bui zien aankomen, de hemel was er donker genoeg voor geweest toen ik van huis ging. Maar ik had me ingesteld op een wandeling en dus ging er gewandeld worden. Zo’n houding vraagt om moeilijkheden en die kwamen er dan ook prompt toen ik de stad goed en wel achter me had gelaten.

De eerste paar honderd meter onder de bomen gingen nog wel, de regendruppels kwamen nog niet door de kruinen heen. Maar om te kunnen schuilen in het bezoekerscentrum waar ik naar op weg was, moest ik een kaal stuk hei over en dat was andere koek.

Toen ik het gebouw bereikte, bleek het terras hals over kop verlaten. Dat kon je zien aan de stoeltjes die kris kras door elkaar in het grind stonden. De glazen op de tafeltjes waren hier en daar zelfs nog maar half leeg, zoveel haast hadden de mensen gehad om binnen te komen.

Nu dromden ze samen achter de ramen om naar het effect van de bui te kijken. De kinderen stonden vooraan met hun neus tegen het glas gedrukt. Ik zag ze naar me wijzen en een vragende blik omhoog richten naar hun vader of moeder die uit moest leggen wat die meneer daar in de regen op het terras deed.

Ik had geen zin om me onder het publiek te mengen en zocht mijn heil onder een parasol die het als paraplu ook aardig deed. Terwijl ik de frisse geur van natte sparren opsnoof en me instelde op geduldig wachten tot de bui zou zijn overgedreven, ging een zijdeur van het gebouw open en kwam een serveerster naar buiten, een stapeltje dienbladen onder haar arm.

Ze begon met het recht zetten van de stoelen en ging toen het serviesgoed verzamelen. De halfvolle kopjes en glazen goot ze leeg boven een putje. Tegen de regen droeg ze een veel te kort jackje van skai dat telkens een stukje van haar blote rug liet zien als ze bukte. Het kon niet anders of het hemelwater moest via haar rug haar ondergoed inlopen.

‘Je bent niet bang voor een buitje’, zei ik toen ze dicht genoeg in de buurt was gekomen.

De frons op haar gezicht maakte plaats voor een glimlach.

‘Ach, het is m’n werk en bovendien ben ik niet van suiker.’

‘Ik ook niet’, zei ik. ‘Maar ik blijf toch liever even onder deze parasol tot het ergste voorbij is, als je het goed vindt.’

Ze pakte een van de stoelen en hield die voor me omhoog.

‘Als u soms wilt zitten onder de parasol?’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Nee, dank je. Zodra het ergste voorbij is loop ik weer verder.’

Met een dienblad vol kopjes en schoteltjes voor haar buik keek ze me even aan terwijl de regen langs haar haren en gezicht droop. Een mooie vrouw, stelde ik vast. Met dat lange natte haar en die wat mysterieuze blik in haar ogen, kon ze zo weggelopen zijn uit een film noir.

Die nacht droomde ik van mijn serveerster. Het had geregend en ze lag naakt in een ligstoel onder een parasol op een terras. Ik keek naar haar vanachter de serredeuren. Plotseling kwam de maan tevoorschijn vanachter de wegdrijvende regenwolken. Toen pas zag ik dat ze van suiker was, de kristallen glinsterden in het maanlicht. Ik opende de deuren en liep het terras op. Bij haar gekomen zag ik dat ze sliep. Een arm hield ze over haar borst, de andere hing over de rand van de ligstoel, maar daarmee ook buiten de beschutting van de parasol.

Door de regen was die arm grotendeels gesmolten. Het zag er vreselijk uit.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *