Vissen

De jongens waren duidelijk niet van hier, zouden ze vroeger bij ons in het dorp gezegd hebben. Gekleed in een XL-trainingsbroek met daarboven een schreeuwerig shirt baande de voorste van het groepje zich een weg naar het water door met een stok op de brandnetels in te slaan. Samen met de rauwe kreten die hij uitstootte, maakte het geheel een tamelijk agressieve indruk.

Al lopend op de dijk keek ik op het groepje neer dat langzaam vorderingen maakte richting een strandje. De tweede jongen droeg hengels en een plastic emmer, terwijl het rijtje gesloten werd door een meisje dat twee supermarkttassen torste, zo te zien gevuld met handdoeken en etenswaren.

Dat ze inderdaad niet van hier waren, bleek uit hun voornemen. Willen vissen en picknicken op een strandje dat zo donker van kleur was dat het alleen maar modder kon zijn, kon niet anders dan op een teleurstelling uitlopen. In plaats van de badlakens uit te spreiden op droog en warm zand, zouden ze zo meteen tot over hun enkels wegzakken in het slijk.

Ik bleef staan. Vast en zeker, bedacht ik me, zouden ze dit land over enkele minuten hardop vervloeken. Niet alleen om de mist en de regen, de lage uitkeringen en de discriminatie, maar nu ook om het landschap dat er alleen maar op uit was om hen een nare dag te bezorgen. Zover kwam het echter niet. Het meisje dat toch al moeite had om haar rok heel te houden tussen de braamslierten, begon opeens luid te roepen dat de muggen haar staken. Gehinderd door de beide tassen kon ze alleen maar heftig met haar lange haren schudden. Maar daar raakten de insecten blijkbaar niet van onder de indruk, want ze bleef maar schokkerige bewegingen maken met haar hoofd.

De beide jongens stoorden zich in eerste instantie niet aan haar, maar toen ze dreigde achter te raken, hielden ze halt.

Ze moest niet zo met haar hoofd schudden, meende de een, dat maakte die beesten alleen maar kwader. En vooral andere shampoo gebruiken, merkte de ander op, want de geur waarmee ze nu uit de douche kwam was niet te harden. Natuurlijk trok dat insecten aan.

Het meisje gooide de tassen neer en begon wild om zich heen te slaan. Ze wilde terug naar huis, riep ze bijna huilend.

De jongens beraadslaagden. Dat ik vanaf de dijk naar hen stond te kijken, speelde waarschijnlijk mee in hun besluit om maar rechtsomkeert te maken. De voorste jongen gooide met een woest gebaar zijn stok weg. Aan de manier waarop ze vervolgens achter het meisje aansjokten, was af te lezen dat het allemaal zeer tegen hun zin was.

Ik liep verder. Niet veel later haalden ze me in. Op twee gammele fietsen, het meisje bij een van hen achterop en nog steeds de beide tassen torsend, reden ze me met vermoeide bewegingen voorbij, op weg naar het dorp achter de dijk.

Daar zouden ze moeten uitleggen dat ze die middag niets gevangen hadden. Het meisje zou er vast de schuld van krijgen, stelde me ik zo voor. Maar dat zou wel eens een vooroordeel kunnen zijn.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *