Ontmoetingen: Verlof A

Het café had een slechte naam maar waardoor weet ik niet. Dat werd ons als kinderen niet verteld want het onderwerp viel binnen de categorie ‘grote mensenzaken’ en daar werd je als kind buiten gehouden. Maar kennelijk gebeurden er dingen die het daglicht niet konden verdragen. Dat die plek niet deugde werd ons dusdanig ingeprent dat wij er op weg naar school met een grote boog omheen liepen.

Omdat het café pal aan het trottoir stond moesten wij er dus tweemaal de straat voor oversteken, maar dat was in die jaren nog zonder noemenswaardig risico: gemotoriseerd verkeer was er in ons dorp nauwelijks en voor zover er al auto’s reden, gebeurde dat stapvoets. Gedronken werd er wel en mogelijk had het café die slechte reputatie verworven door klanten die daarin geen maat konden houden. Er gingen verhalen rond van bezoekers die met een stuk in hun kraag hardhandig buiten werden gezet. De cafédeur werd dan opengerukt, jas en tas werden naar buiten gesmeten en vervolgens de klant zelf die met een wijde boog in de heg van de buren verdween. De knal van de deur die daarna door de uitbater werd dichtgesmeten was zo luid, dat hij bij ons thuis te horen was terwijl wij toch twee straten verder woonden. Maar het waren niet dit soort incidenten die ons bang maakten bij het passeren van het pand. Er moest in die jaren dus meer met het café aan de hand zijn geweest.

Een bezoek onlangs aan het dorp deed mij de weg bewandelen die ik vroeger naar school volgde. Zodoende passeerde ik het bewuste pand dat zijn horecafunctie reeds lang geleden verruild had voor een vredig aandoende woonbestemming. Dat maakte ik althans op uit een kaal plekje op de muur waar eertijds het blauwwitte bordje ‘Verlof A’, met daaronder de tekst ‘zwak alcoholische dranken’ hing.

Uit louter nostalgische overwegingen maakte ik van dat stukje muur een foto toen opeens in de zijgevel een deur openging. Uit het donkere inwendige van het pand klonk een fluisterstem.

‘Kom je voor F?’

‘Voor F…?’

‘Kom binnen’, vervolgde de stem, ‘maar doe vooral zachtjes!’

Uit pure nieuwsgierigheid liep ik op de deur toe. Even werd de kier iets breder geduwd zodat ik naar binnen kon. Meteen werd achter me de deur weer gesloten. Ik volgde een gebogen gestalte die kennelijk blindelings de weg door het schemerige binnenste van het pand wist want zelf struikelde ik om de haverklap over drempels en treetjes ondanks de gefluisterde waarschuwingen van de man voor mij. Na uiteindelijk voetje voor voetje een steil trappetje te zijn afgedaald kwamen we in een koude, vochtige ruimte waar de geur van schimmel en bedorven aardappelen hing. Een spaarzaam gloeilampje aan het plafond verlichtte de ruimte. In een hoek stond een divan waarop een oude man lag, een grauwe plaid tot aan zijn kin opgetrokken. Hij staarde me een poos zwijgend aan. Mijn begeleider trok zich bescheiden in een hoek terug.

‘En?’, kwam opeens de stem van de man. ‘Wat biedt de kale?’

‘Eh, de kale ..?, vroeg ik verward.

‘Draai er niet omheen! Hij zou vandaag zijn laatste bod doen. Daar hangt de hele zaak vanaf. Hij wil het nog steeds niet zeggen?!’

In een andere hoek van het vertrek schuifelden wat voeten onrustig heen en weer.

De man kwam half overeind. Leunend op een arm zwaaide hij met zijn vuist en zijn stem beefde van ingehouden woede.

‘Vandaag is de laatste dag. Dus wat heeft hij gezegd?!’

Het zweet brak me uit, kennelijk werd ik als boodschapper in een of ander onverkwikkelijk zaakje gezien. Uit de lessen vaderlandse geschiedenis kende ik de verhalen van boodschappers die met een afgesneden neus of met afgehakte handen naar hun opdrachtgevers werden teruggestuurd. Ik kon proberen het spel mee te spelen want als ik aangaf dat ik met de hele kwestie niets te maken had en alleen maar een fotootje van de muur had gemaakt, zou het wel eens heel slecht met me kunnen aflopen. Ach, meneer is alleen maar gekomen om een fotootje van de muur te maken? Jongens, ruim deze vent uit de weg!

‘Wat zal ik hem zeggen?’, vroeg ik lukraak.

‘Wat zal ik hem zeggen?! Wat zal ik hem zeggen..?!’

De stem van de man sloeg over en denderde door de ruimte. Maar kennelijk vergde dat toch te veel van zijn krachten want hij zakte kreunend onderuit. Mijn begeleider en een paar mannen die uit een donkere hoek tevoorschijn kwamen, schoten toe en hielpen hem weer in een liggende houding. Voorzichtig werd de plaid weer over hem heengetrokken. Onder de stinkende stof kwam nog eenmaal zijn raspende stem.

‘Wat zal ik hem zeggen, zegt-ie! Toine, Sam, schop die vent eruit!’

Voor ik iets kon zeggen werd ik hardhandig bij mijn schouders gepakt en werden mijn armen op mijn rug gedraaid. Struikelend en telkens voorovervallend werd ik door de gangetjes geduwd. Voor mij ging een deur open en met een trap in mijn rug werd ik naar buiten geschopt waar ik in de heg van de buren belandde. Met een knal werd daarna de deur achter me dichtgeslagen, een knal die straten verder nog te horen moet zijn geweest.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie en in 2024 door de roman De Inkwartiering (over de asielzoekersproblematiek). In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

2 gedachten over “Ontmoetingen: Verlof A”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *