Kerkelijk

Wonen in het buitengebied heeft als voordeel dat je van huis lopend of fietsend meteen tussen de landerijen, weilanden en boomgaarden bent. Weliswaar niet meer tussen die prachtige bosachtige hoogstambongerds uit mijn jeugd, maar alles beter dan je een weg moeten banen langs luidruchtige snelwegen, door eentonige vinexwijken en over foeilelijke industrieterreinen.

In deze tijd van het jaar overheerst hier de geur van bloeiend herik, pas gemaaid gras en dampende paardenlijven. Geuren die me aan mijn jeugd doen denken toen die geuren normaal voor mij waren, samen met de klamme lucht uit melkbussen, de stank van uitgereden mest en de prikkelende geur die zich uit hooibergen verspreidde. Je zag als je er als scholier aan voorbijfietste de melkmeisjes en geitenhoedsters bij wijze van spreken al met opgetrokken rokken hoog tussen de balen zitten, lonkende glimlachjes omlaag werpend naar jou die op weg was naar het zoveelste slechtgeleerde proefwerk.

Het wonen in de stad waar al deze waardevolle zaken per definitie ontbreken, doet je na verloop van tijd terugverlangen naar de streek waar je bent opgegroeid. Het is het gevolg bovendien van ouder worden en terugblikken op je leven, zo gaat dat. Een verblijf in het buitengebied, in mijn geval zelfs een verhuizing naar de streek tussen de grote rivieren, doet je dat des te nadrukkelijker beseffen. Voor zo lang dat duurt tenminste, want het kan best zijn dat al deze bijzonderheden na enige tijd weer normaal voor me worden zoals dat in mijn jeugd dus het geval was. Want zo gaat dat vaak met waardevolle zaken. Je gaat ze pas missen als ze niet meer binnen bereik zijn en ze worden weer gewoontjes als je er alle dagen moeiteloos over kunt beschikken. Toch kan die realiteit door een onverwachte gebeurtenis worden doorbroken.

Zo bracht een fietstochtje mij vanmiddag in een dorp waar ik in vroeger dagen met enige regelmaat placht te komen maar waar ik in lange tijd niet meer was geweest. Ik zette mij met meegebrachte boterhammen in de schaduw aan een vijver waar eenden snaterden en een fontein vlagen lichte regen in het rond zond. Net als vroeger waaide het hier weer behoorlijk.

Een meisje van een jaar of tien fietste rondjes om de vijver maar hield op zeker moment stil op een paar meter afstand van mijn bank. Ze keek me lang en onderzoekend aan en vroeg toen opeens op de man af of ik kerkelijk was. Even was ik met stomheid geslagen. Je verwacht veel van een kind van die leeftijd maar niet zo’n vraag. Toen realiseerde ik me dat dit dorp drie geloofsrichtingen kent: gereformeerd, streng gereformeerd en zeer streng gereformeerd. Zoiets moet wat doen met een kind. Vroeger sloegen ze elkaar vanwege die verschillen dood maar tegenwoordig gaan ze allen vreedzaam naar hun eigen kerk en lopen de meisjes en vrouwen veilig op zondag in frisse jurkjes en onder kleurige hoedjes over straat. Toch een vorm van vooruitgang.

‘Nee,’ zei ik, ‘ik ben niet kerkelijk.’ En wijzend naar de dijk waar de toren en het schip van een van die kerken zichtbaar waren: ‘Maar ik vind wel dat jullie in dit dorp een mooie kerk hebben.’

Het meisje bleef me aankijken.

‘Dus u bent niet kerkelijk, maar u houdt wel van de kerk?’

‘Ik vind het gebouw mooi’, verduidelijkte ik.

Om het gesprek een andere richting te geven vroeg ik haar in welke groep ze zat op school.

‘Ik zit niet in een groep want het is vakantie’, zei ze op een bijna volwassen toon. ’Maar na de vakantie zit ik in groep zes.’

‘Aha’, zei ik en wilde dit vroegwijze kind net vragen van welk schoolvak ze het meest hield toen op de dijk een vrouw opdook.

‘Anneliesje, wat doe je daar? Moet jij niet naar tante Gerda?’

‘Tante Gerda is niet thuis’, riep het kind terug en op mij wijzend: ‘Deze meneer is niet kerkelijk maar hij vindt wel dat we een mooie kerk hebben.’

De vrouw wierp me een wantrouwende blik toe. Ze kwam omlaag en duwde het kind met fiets en al de dijk op. Bovenop de dijk draaide het kind zich nog eenmaal naar me toe.

‘Dag meneer zonder kerk!’

Ik wilde iets terugroepen maar de moeder keek fronsend omlaag. Toen duwde ze het meisje voor zich uit over de dijk het volle zonlicht in. Haar witte jurkje bolde in de wind en de spaken van haar fiets schitterden oogverblindend.

Ik stond op en gooide de laatste korsten brood in het water. De eenden kwamen aangestoven en hapten als dollen om zich heen. Toen duwde ook ik mijn fiets de dijk op. Tijd om verder te rijden door dit maar al te vaak van God verlaten rivierengebied.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *