Zwart

‘Hè hè, ik kom even naast u zitten.’
Ze nam plaats naast me op het bankje bij de bushalte, haar jas dicht om zich heen trekkend ondanks het warme zomerweer. Plotseling draaide ze zich naar me toe en er blonk een boosaardig lichtje in haar donkere ogen.
‘Een zwarte zat me daarnet de hele tijd aan te gapen.’

‘O ja?’, zei ik, ‘Maar hij deed niets, denk ik, of wel?’
‘Nee, dat niet. Maar ik heb het er niet op.’
Toen opeens op een heel andere, meer vertrouwelijke toon: ‘Woont u ook in Arnhem?’

‘Ja’, zei ik. ‘In de binnenstad.’
‘O, in de binnenstad. Is dat leuk wonen in de binnenstad?’

Ik haalde mijn schouders op.
‘Och, het is er autoluw, dat vind ik wel zo prettig. Maar er verschijnt steeds meer horeca en dat maakt het rommelig en lawaaiig. Vooral ’s avonds laat.’

De vrouw knikte begrijpend.
‘Ja, al die cafés bij elkaar is niks gedaan. Waar ook maar één pleintje is, duikt meteen de horeca-maffia op. Arnhem wordt één grote Korenmarkt. En er werken ook steeds meer zwarten in de horeca. Is u dat ook opgevallen?’

Ik voelde ergernis opkomen.
‘Zwart, geel of rood, het maakt me allemaal niets uit, mevrouw. Zolang ze zich maar sociaal gedragen heb ik er niets op tegen.’
‘Ja,’ zei ze, ‘maar daar zegt u er meteen iets bij: zolang ze zich sociaal gedragen! Maar ze gedragen zich steeds minder! Dat is juist het probleem!’

Ik keek naar het bord met de digitale dienstregeling dat sinds kort de bushaltes van informatie voorziet. Nog drie minuten voordat mijn bus kwam. Dat moest uit te houden zijn.
‘Ik woon in Zuid’, zei ze. ‘Daar heb je tegenwoordig hele straten waar alleen maar zwarten wonen. Het lijkt wel of ze daar uit de grond komen want het worden er steeds meer zonder dat je ook maar één verhuiswagen ziet.’
Er viel een pijnlijke stilte terwijl de seconden wegtikten.

‘Ah,’ zei ze opeens, ‘daar komt mijn bus!’
Ze stond op en nam met een paar woorden haastig afscheid. De bus stopte keurig langs de stoeprand en de deur zoefde precies voor haar open. Ze wilde instappen maar deinsde terug. Met een wanhopige blik in haar ogen keek ze om naar me. Over haar schouder heen zag ik de oorzaak van haar huivering: de buschauffeur was een neger.

‘Toe maar’, zei ik. ‘Hij kan prima met een bus overweg.’
Weifelend stapte ze in en hield haar buskaart met uitgestrekte arm voor het incheck-apparaat. Het ding haperde.
‘Een stukje dichterbij, mevrouw, anders doet-ie het niet’, zei de chauffeur glimlachend.

De vrouw deed met zichtbare tegenzin een pasje naar voren en toen het piepje klonk haastte zich ze door het gangpad helemaal naar de achterste bank in de bus. Ik zag haar angstige gezicht nog even toen de bus optrok. Haar jas had ze weer stijf om zich heen getrokken.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *