Strikte rust

Strikte rust, had ze me voorgeschreven. Ik werkte te hard, ik droeg de wereld teveel op mijn schouders en als ik daarmee door zou gaan, zo hield ze me voor, dan zou mijn inzet voor alles en iedereen als een boemerang op mijzelf neerknallen. Vooral dat woord ‘neerknallen’ deed me schrikken. Ik besloot nog dezelfde week om die strikte rust te organiseren.

In de lounge, tussen de donker gebeitste wanden van het enigszins in mineur geraakte familiehotel, schemert het.

Slechts bij de tot aan het plafond reikende vensters valt wat schraal licht op de tafeltjes, gefilterd door vitrage die ook al zijn beste tijd gehad heeft. De weinige gasten, voornamelijk echtparen op leeftijd die zich een kop koffie of een glas sherry hebben laten inschenken, converseren met elkaar op gedempte toon. Helemaal in balans met de prentjes aan de wand die verstilde gebeurtenissen uit vervlogen tijden tonen. Een rijtje hotelgasten met zonnehoeden op het terras, dorpsbewoners rondom een zojuist geplante koninginnenboom, de chauffeur van het hotel naast zijn T-Ford, een hand in de zij en een opgeheven gelaarsd been stoer op de treeplank. De ober maakt op gezette tijden een ronde, verzamelt wat lege glazen op een dienblad, legt de bierviltjes weer in een keurig rijtje op de leeggekomen tafeltjes en draait in het voorbijgaan de sanseveria’s op de vensterbank wat beter naar het licht. Van buiten dringt geen geluid door tot deze besloten ruimte met zijn fauteuils, tapijten en schemerlampen. Achter de bar in de caféruimte wacht de eigenaar vergeefs op aanwaaiend volk vanaf het strand. Het is er te koud en te winderig voor. Even later komt hij me koffie brengen.

‘Had u zich de wijn tijdens de avondmaaltijd in de eetzaal laten inschenken of was dat nog een glas van hier?’

‘Nee’, zeg ik. ‘Het was het glas dat de ober me vlak voor het eten was komen brengen.’

‘Ah, prima. Dat dacht ik eigenlijk al.’

Ik probeer mijn verbazing niet te laten merken. Hoe slecht moet het met deze familieonderneming gesteld zijn dat de eigenaar zich gedwongen voelt om een dergelijke vraag te stellen? Ieder geschonken glas is er één natuurlijk, maar ik zou als hotelmanager een eventueel gemist glas onder de post ’onvoorzien’ hebben afgeboekt en er verder niet naar hebben gevraagd. Maar ik ben dan ook niet voor zakenman in de wieg gelegd, besef ik eens te meer.

De man draalt nog even bij mijn tafeltje. Hij moet mijn verbazing hebben aangevoeld, want na even om zich heen gekeken te hebben, buigt hij zich vertrouwelijk naar mij over.

‘Weet u, het zijn slechte tijden voor het hotelwezen. Ieder dubbeltje moeten we drie maal omdraaien voor we het uitgeven. De crisis, mijnheer. En dat dubbeltje is bij wijze van spreken natuurlijk, want de vertrouwde dubbeltjes en kwartjes zijn ons door Brussel ook al afgenomen.’

Ik knik meelevend en voel de behoefte om hem een hart onder de riem te steken.

‘Ach, zolang het eigen vermogen op de balans nog in de rechterkolom staat is er nog hoop, toch?’

De man kijkt me getroffen aan. Na nog eens om zich heen gespied te hebben, krijgt zijn toon iets samenzweerderigs.

‘Mijnheer heeft er verstand van, zo te horen. Ach, zou u mij een plezier willen doen vanavond door even een blik te werpen op ons kwartaaloverzicht? Ons hotel heeft zijn eigen boekhouder uiteraard, maar de man is, hoe zal ik het zeggen… Enfin, u zou er mij een groot plezier mee doen. Een half uurtje van uw tijd slechts, ja?’

Ik stem toe en we spreken aan het eind van de avond af op zijn kantoortje in een zijvleugel van het hotel.

Mijn vakantieweek zit er bijna op. Morgen vertrek ik. De afvaart heb ik geboekt in de late namiddag. Ik had eigenlijk een vroege boot willen nemen om nog redelijk op tijd thuis te kunnen zijn. Maar op de valreep vroeg de eigenaar me nog even naar zijn belastingaangifte over het afgelopen jaar te willen kijken. Nu zal het dus een latertje worden. Net als de voorgaande avonden trouwens. Maar ik kan terugkijken op een paar succesvolle interventies. Zo was het bijvoorbeeld plezierig om te merken dat de omgang tussen het familiehotel en de concurrenten nu een stuk soepeler verloopt dan voor mijn komst. Alleen al door de parkeerplaatsen onderling wat beter te verdelen, is de kou uit de lucht. En weliswaar kostte het me een volle dag om de fouten in het kwartaaloverzicht van het familiehotel te herstellen, maar het gezicht van de eigenaar ziet er nu tenminste een stuk vrolijker uit. Moeizamer echter verliep het gesprek met de gemeenteambtenaar die liever had gezien dat er geen bezwaar was ingediend tegen de te hoog berekende onroerend goed belasting voor het hotel. Maar dan hadden ze op het gemeentehuis maar een betere calculator in dienst moeten nemen.

Jammer alleen, dat ik in de afgelopen week maar één keer op het strand ben geweest. En die lange duinwandelingen waar ik me thuis nog zo op verheugd had, zijn er evenmin van gekomen. Dat moet dan maar een andere keer. En dat kan ook, want de hoteleigenaar heeft me uitdrukkelijk uitgenodigd om in het najaar nog eens zijn gast te zijn.

Vervelend is eigenlijk alleen dat ik door de drukte helemaal vergeten ben om mijn huisarts een vakantiekaartje te sturen. En ik had het haar nog wel zo beloofd.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *