Stilte

In de stiltecoupé van de trein naar Arnhem was nog net één bank vrij.

Er tegenover, aan het raam, zat een jonge vrouw. Scheef op haar plek zittend, de benen over elkaar geslagen, hield ze een stapel papieren op haar schoot waarop ze in een mooi rond meisjeshandschrift aantekeningen maakte.

Op fluistertoon – een stiltecoupé immers – vroeg ik haar of ze zo diagonaal bleef zitten of dat ze haar benen toch niet liever recht vooruit strekte. In een fractie van een seconde overwoog ze of mijn vraag ongepast was of niet. Toen brak er een glimlach door.

‘Liever diagonaal’, fluisterde ze terug. ‘Dan kan ik beter schrijven.’

Voorzichtig schoof ik voor haar langs naar de plaats bij het raam. Daar maakte ik het me zo gerieflijk mogelijk. Van mijn jas vouwde ik een kussentje, van mijn muts maakte ik een schokbreker zodat ik mijn hoofd zonder een buil op te lopen tegen de ruit kon laten leunen en uit mijn tas diepte ik een half dozijn tijdschriften en boeken op die ik voor me op het tafeltje opstapelde. Ik had per slot van rekening een rit van twee uur voor de boeg. De vrouw zag het met een lichte glimlach aan. Op haar beurt, zo leek het, haalde ze een boek uit haar tas tevoorschijn. Het droeg de indrukwekkende titel ‘Psychologische gespreksvoering’. Het boek op leesafstand voor zich houdend, begon ze haar aantekeningen te vergelijken met geel gemarkeerde stukjes tekst in het boek. Af en toe licht fronsend, dan weer ontspannen naar buiten kijkend, daalde er in dit kleine stukje trein een weldadige rust neer. De Spoorwegen mogen dan materieel inzetten met vierkante wielen en losse bodemplaten, de uitvinding van stiltecoupés is daarentegen een schot in de roos. Het wachten was nog slechts op het fluitsignaal en een lange stille rit kon beginnen.

Vlak voor de trein zich in beweging zette, kwamen een moeder en haar zoon de coupé binnen. Ze ploften naast ons neer op de twee nog vrije zitplaatsen.

‘Hèhè’, zei de vrouw hijgend. ‘Was me dat haasten!’

‘Ik was anders liever naar HVC gegaan vanmiddag, ma’, zei de jongen.

‘Voetballen kan morgen ook nog, Johan’, zei de vrouw. ‘We gaan nu naar tante Ans.’

De jongen trok een boos gezicht.

‘Ik kan morgen niet voetballen, want dan moet ik naar pa.’

‘Dan sla je je vader maar een keertje over.’

‘Ja, poep’, zei de jongen. ‘Dan krijg ik op mijn donder van pa.’

‘Je moet niet alles pikken wat je vader zegt’, zei de vrouw kribbig.

Ik kreeg er genoeg van. Ik boog me naar de moeder over en wees op het stilte-opschrift op de ruit van de coupé.

‘O’, zei de vrouw. ‘Dus je mag tegenwoordig ook al niet meer praten in de trein. Het wordt met de dag gekker in dit land! Kom mee, Johan, we gaan ergens anders zitten.’

De jongen stond met tegenzin op. Zo te zien was hij liever in een coupé blijven zitten waar hij niet met zijn moeder hoefde te praten. Zuchtend liep hij achter haar aan het gangpad door.

Het incident trilde nog na in de lucht maar door het zachtjes schokken van de trein vergruizelde het langzaam tot verteerbare brokjes ergernis. De jonge vrouw tegenover me keek me even aan. In haar ogen lag iets nadenkends, maar er sprak ook een lichte dankbaarheid uit. Ik voelde me warm worden onder haar blik en concentreerde me op het voorbijglijdende landschap. De laatste restjes irritatie smolten weg. Uit mijn ooghoek zag ik haar telkens even uit haar aantekeningen opkijken en mij met een vorsende blik opnemen.

Toen ik mijn hoofd plotseling naar haar toedraaide ontmoetten onze ogen elkaar. Een lichte blos trok over haar gezicht. Even hechtten onze blikken zich aan elkaar, toen sloeg zij haar ogen neer en begon haar tas in te pakken. De trein minderde vaart. Ze stond op, wilde haar jas pakken, maar weifelde even. Toen liet ze haar jas weer op de bank vallen en haastte zich de coupé uit. Even later zag ik het bezet-lampje van het toilet oplichten. Ik trok mijn visitekaartje uit mijn portefeuille en schreef op de achterkant: ‘Succes met je studie!’ Ik hield het boven haar geopende tas en liet het omlaag dwarrelen. Het verdween tussen haar paperassen.

Vlak voor de trein tot stilstand kwam, was ze terug. Haastig  schoot ze in haar jas, greep haar tas en keek me nog even aan. Zo rustig mogelijk keek ik terug.

Met een glimlach om haar lippen liep ze de trein uit. Ik zag haar nog even tussen de zich voort haastende menigte richting roltrap lopen.

Van de instappende passagiers nam niemand meer plaats in de stiltecoupé. Ik had het rijk voor mij alleen. Nog een uur en dan zou ik thuis zijn.

En dan zou ook het wachten beginnen.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *