Veilig

Ze kwam wat weifelend de bus in. Haar ene hand, met daarin gepast geld voor het buskaartje, strekte ze uit naar de chauffeur. Met de andere hand omklemde ze haar tasje dat ze dicht tegen zich aan gedrukt hield. Vanuit zijn functie had de chauffeur de meeste belangstelling voor de hand met het geld, maar mijn aandacht ging meteen uit naar die andere hand. Vandalisme en straatroof zijn aan de orde van de dag, maar in een streekbus valt dat wangedrag nog mee. Tot op heden tenminste. Misschien dacht de vrouw er ook zo over en was ze vast bezig om zich in te stellen op een onveilige toekomst.

De bus zette zich in beweging terwijl de vrouw nog zoekend door het gangpad liep. Haar ogen schoten van links naar rechts en met kleine dribbelpasjes hield ze zich in evenwicht. Uiteindelijk bleef haar blik vorsend op mij rusten, de zitplaats naast mij was nog leeg. Even schoven haar ogen over mijn jas via mijn broek naar mijn schoenen en weer terug. Toen nam ze een kloek besluit en liet zich naast mij op de bank zinken.

‘Zo’, zei ze. ‘Ik zit. Ik moest even kijken naast wie ik ging plaatsnemen, want je weet het tegenwoordig niet meer, hè? Maar ik dacht, naast die meneer kan ik het er nog wel op wagen.’

Ik knikte instemmend want er zijn wel ergere dingen tegen mij gezegd.

De chauffeur zette de vaart erin en nam hier en daar in een bocht een stoeprandje mee waardoor de passagiers heen en weer geschud werden als in een kermisattractie.

Na een van die bochten keek ze even opzij. Haar blik bleef hangen op mijn borst en ik voelde me onrustig worden. Misschien had ik bij het tandenpoetsen tandpasta gemorst, ging het door me heen. Ik had mij nogal moeten haasten om op tijd bij de bushalte te zijn. Maar dan zou ik op mijn trui gemorst hebben en die zat onder mijn jas. Dus dat kon het niet zijn.

‘Toch’, zei ze opeens, ‘kun je je lelijk vergissen. Zo zat ik laatst in de trein naast een man in de coupé. Op het eerste oog een nette vent, net als u. Dus ik dacht, daar kan ik wel veilig een praatje mee maken. Maar na een poosje vroeg hij mij opeens iets, zo, achter zijn hand… Nou, ik zal het hier niet herhalen want er zitten kinderen in de bus. Maar ja, ik had geen zin in bonje en de overige passagiers waren al uitgestapt. Dus ik knikte maar wat en praatte maar wat met hem mee. Dat is in zo’n situatie toch het beste, niet dan? Maar wat hij toen ging doen, meneer! Er zitten kinderen in de bus dus ik zal het maar voor me houden. Maar het was werkelijk ongehoord, dat kan ik u wel zeggen!’

De herinnering aan het voorval deed haar dijen krampachtig samentrekken en ze drukte haar tasje nog dieper in haar schoot.

‘Daarom zeg ik, het kan wel op het eerste oog een nette vent zijn waar je naast gaat zitten, maar daar kun je je toch lelijk in vergissen. Gelukkig kwam toen net de conducteur eraan. Dus toen vouwde hij snel zijn krant uit en deed hij alsof hij zat te lezen. Maar ik bedoel maar, zoiets kan je als vrouw zomaar overkomen en wie vertelt je dan wat je moet doen? Niemand toch?’

Ik zuchtte maar eens en wierp een blik naar buiten waar de ene flat na de andere voorbij schoof. Ik had een paar jaar in zo’n wijk gewoond en de herinnering eraan deed mijn stemming verder dalen. De naargeestigheid had toentertijd epidemische vormen aangenomen onder de bewoners. Pas toen een oudere man van zeven hoog naar beneden sprong, besloot de woningbouwvereniging wat aan de aankleding te doen. Op iedere verdieping werden betonnen bakken met plastic bloemen geplaatst. De huur was nog diezelfde maand met een paar tientjes omhoog gegaan.

‘Weet u wat het is?’, klonk de stem van de vrouw weer. ‘Je kunt het niet vóór zijn, dat is het. Ja, je kunt wel zo’n apparaatje aanschaffen dat een alarmsignaal afgeeft. Maar voor je die uit je tas gevist hebt lig je al op je rug! En je rok ligt dan naast je. En blijven staan in een bus of een trein is ook al geen optie met mijn trombosebeen. Dus dan ga je op goed geluk toch maar naast iemand zitten. Met alle risico’s van dien natuurlijk. Nou, bij de volgende halte moet ik eruit, dus ik denk dat ik het deze keer wel ga redden.’

Toen de bus stopte kwam ze met een diepe zucht overeind. Snel boog ze zich even naar me toe. Haar stem klonk bijna hees dicht bij mijn oor.

‘Maar ik moet zeggen, meneer, u heeft zich keurig gedragen, hoor!’

Toen haastte ze zich de bus uit, haar tasje weer stevig tegen zich aan gedrukt.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *