Alleen eten (2)

Ik keek op van mijn varkenshaas omdat ik voelde dat er naar mij gekeken werd. Het waren de uitbater van het eetcafé en de serveerster. Ze overlegden met elkaar en keken telkens even dubbend in mijn richting. Naast hen was een echtpaar van middelbare leeftijd komen staan, een zorgelijke trek op het gezicht. Niet gereserveerd en toch hopend op een tafeltje, schatte ik in. Naast mij was het tafeltje nog leeg maar eigenlijk hoorde dat tafeltje bij dat waaraan ik zat. Omdat de tafeltjes wat aan de kleine kant waren en de caféruimte eveneens krap bemeten was, waren ze twee aan twee tegen elkaar aangeschoven. Aan de ingehouden pas van de serveerster die naar me toe kwam lopen, wist ik de vraag al voor ze hem gesteld had.

‘Mijnheer, zou u het bezwaarlijk vinden als er nog twee gasten plaatsnamen in dit hoekje?’

Waartegen kon ik bezwaar hebben? Ik had een tafel gereserveerd, niet een hoek van het restaurant.

De serveerster schoof de tafeltjes zo ver uiteen als de smalle ruimte toeliet en het echtpaar nam naast me plaats. Mij smakelijk eten wensend trokken ze ieder een menu uit het standaardje op tafel en verdiepten zich in de aangeprezen gerechten. Ik boog me weer over mijn bord, maar voor ik een hap kon nemen kwam de stem van de vrouw naast me.

‘Meneer, ik wil u niet storen bij de maaltijd, maar mag ik u vragen wat voor gerecht u daar op uw bord heeft?’

‘Varkenshaas’, antwoordde ik in de hoop dat het bij die ene vraag zou blijven.

Ze boog zich over naar haar man.

‘Meneer heeft varkenshaas besteld, Joop’, zei ze. ‘Neem dat nou ook eens.’

De man bromde wat en bladerde door het menu. De vrouw boog zich weer naar mij toe.

‘En is dat lekker, meneer, varkenshaas?’

Ik slikte de hap die ik genomen had snel door en knikte.

‘Heel lekker. Ik kan het u aanbevelen.’

De vrouw wendde zich weer tot de man.

‘Joop, meneer hier zegt dat varkenshaas erg lekker is, probeer dat nou eens.’

De informatie leek niet tot de man door te dringen. Met zijn hand aan zijn bril zochten zijn ogen moeizaam de regels in het menu af.

‘Weet u’, zei de vrouw zich weer tot mij wendend, ‘mijn man bestelt iedere keer hetzelfde: ravioli. Ik zeg wel eens tegen hem: probeer eens een keer wat anders. Gewoon voor de aardigheid. Maar nee, het is altijd maar weer ravioli.’

De man nam zijn leesbril af en schoof het menu terug in het standaardje.

‘Ik denk dat het voor mij ravioli wordt, Betsy.’

De vrouw wierp mij een veelbetekenende bik toe. Ik vroeg me af wat ik zou kunnen doen om in alle rust te kunnen dooreten, want opkijken van mijn bord was blijkbaar al vragen om gestoord te worden.

‘Laat me raden’, zei de vrouw opeens weer tot mij. ‘U bent er een van Visser. Heb ik dat goed?’

Ik nam snel een hap zodat ik alleen maar nee hoefde te schudden.

‘O, niet van Visser. Maar als u er niet een van Visser bent, dan moet u er een van Gerritsen zijn. Dat kan niet anders. Visser of Gerritsen, een van beiden.’

Ik boog me dieper over mijn bord. Mijn buurvrouw vatte dat echter op als een bevestiging.

‘Ja, Gerritsen, ik dacht het wel. Joop, meneer hier is er een van Gerritsen. Ik dacht eerst Visser, maar hij is er een van Gerritsen, je weet wel, van de smederij van vroeger.’

De man antwoordde niet maar begon zijn bril te poetsen.

‘Maar als u er een van Gerritsen bent, dan leven uw beide ouders waarschijnlijk ook nog. Want die van Gerritsen werden altijd erg oud.’

Ik legde mijn vork en mes neer en keek de vrouw doordringend aan.

‘Nee’, zei ik. ‘Mijn beide ouders leven niet meer. Mijn vader heeft mijn moeder vermoord. Of andersom, daar wil ik even vanaf zijn. Maar het gebeurde nadat hij haar had betrapt met de kok van het hotel waar ze met vakantie waren. Daarna heeft de kok mijn vader doodgestoken. Of mijn moeder dus, dat wordt nog onderzocht. Maar het was in elk geval met hetzelfde mes als waarmee hij de zwerfkatten om het hotel slachtte om ze te verwerken in de varkenshaas, dat weet ik wel.’

Ik nam de laatste hap vlees van mijn bord en kauwde er flink op los. De vrouw trok wit weg en keek vol afgrijzen hoe ik het stuk vlees weer uit mijn mond nam en het teruglegde op de schaal. Haastig stond ze op en stootte haar man aan.

‘Kom, Joop’,  zei ze met overslaande stem. ‘We moeten gaan.’

De man schrok op en keek verward om zich heen.

‘Gaan? Nu al? En we hebben nog niet eens besteld!’

‘Kom mee!’, was het enige dat de vrouw nog zei terwijl ze zich in de richting van de garderobe haastte. Niet begrijpend volgde de man haar met geheven handen. Halverwege keerde hij zich nog even naar me om en wenste me een smakelijke voortzetting van de maaltijd.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *