Wandelen (2)

Van Schaarsbergen naar Hoenderloo is, dwars over het plateau van de Hoge Veluwe, een kleine vier uur gaans. Gemeten althans in een wandeltempo van drie à vier kilometer per uur en inclusief een rustpauze van twintig minuten. Sneller moet u ook niet willen. Met het advies van uw huisarts om vooral flink te blijven lopen bedoelde hij namelijk niet dat u door het bos moet hollen. Dat komt uw broodnodige rust niet ten goede en u jaagt er bovendien de vogels en het wild mee op. Langer pauzeren dan die twintig minuten moet ik u trouwens ook afraden. Uw beenspieren zouden maar verstijven hetgeen voortzetting van de tocht een stuk minder aantrekkelijk maakt. En voortgaan moet u, want op het hele traject is geen herberg of terras te bekennen, laat staan een taxistandplaats om u terug te laten brengen.

Wanneer u ondanks het voorgaande toch besluit op pad te gaan, dient u zich nog wel tijdig te voorzien van hoge wandelschoenen en een geldig toegangsbewijs. Vooral het eerste is belangrijk. Komt u namelijk halverwege met een verstuikte enkel in het Deelense Zand te liggen, dan is de kans dat u tijdig wordt gevonden minimaal. En mocht een oplettende wandelaar u na een paar weken toch nog opmerken, dan zijn de zwijnen hem ongetwijfeld voor geweest en mag u blij zijn als er van u nog een afgekloven schedel rest.

Bent u heelhuids het Deelense Zand doorgekomen, dan wacht u in het Deelense Veld een tweede beproeving. Want zo onschuldig als de naam klinkt, zo gevaarlijk kan het er zijn. Vooral als het enkele dagen achtereen geregend heeft en de weinige paden door het gebied door onwelriekend zwart water aan het oog onttrokken zijn. Eén misstap kan dan fataal zijn. U zinkt binnen enkele minuten weg in het veen zonder een spoor na te laten. Eén troost heeft u dan wel, van de zwijnen heeft u dan geen last. Door ervaring wijs geworden mijden de dieren dit deel van het terrein namelijk. En met een beetje geluk vindt men u over tienduizend jaar alsnog en wordt u, door het veen geheel gemummificeerd, als ‘de veenloper’ tentoongesteld. Zo zou u dan toch nog in een museum voor oudheidkunde komen, iets waarvoor u tijdens uw leven nooit tijd heeft kunnen vinden.

Ook om een andere reden heeft dit gebied een slechte reputatie. Althans, wanneer wij de verhalen van de oudste bewoners van genoemde dorpen mogen geloven. Bij nacht en ontij zouden er klagende schimmen rond de poelen zijn gesignaleerd die alleen te kalmeren waren door offers te brengen in de vorm van maagdenbloed en jeneverkruiken. Weer anderen spreken van geheel ontklede vrouwen die bij volle maan en onder het uitstoten van ophitsende klanken nietsvermoedende passanten het moeras in trachtten te lokken.

Doch voor dit alles behoeft u tegenwoordig niet bang meer te zijn, u dient het park immers voor zonsondergang te hebben verlaten.

Die zondagmiddag was ik halverwege het traject gevorderd, toen ik in de verte twee stipjes zag naderen. Mijn verrekijker zei me dat het twee vrouwen waren waarvan de een gekleed ging in een blauwe blouse en dito spijkerbroek en de ander een zwarte japon droeg. Vooral dat laatste verbaasde me; ze zag er door de kijker uit als een dame die regelrecht uit een avondvoorstelling was weggelopen. Ze hadden net het verraderlijke veengebied achter zich gelaten, terwijl ik even tevoren de ruige vlakte van het Deelense Zand had getrotseerd.

Toen we elkaar op zo’n honderd meter waren genaderd, stonden ze opeens stil en af en toe mijn kant uitkijkend geraakten ze druk in gesprek. En ze maakten kennelijk een keus want opeens ging de kleinste van de twee met stevige pas voorop lopen, terwijl de vrouw in de japon een paar meter achter haar voorzichtig volgde. Ik besloot om maar zo nonchalant mogelijk midden op het pad te blijven lopen, nu eens omhoog kijkend naar een jubelende leeuwerik, dan weer in de verte turend om de eerste reeën van de namiddag te spotten.

De dames kwamen nu snel dichterbij. De voorste draaide jongensachtig met haar heupen en hield haar beide armen een beetje van haar lijf af als een cowboy die op het punt staat zijn beide revolvers te trekken. Iets wat er zonder hoed en holsters toch een beetje mal uitzag. Ze passeerde me met een donkere groet achter uit haar keel.

De tweede had een andere tactiek bedacht. Zij hield haar heupen juist zo onbeweeglijk mogelijk en schreed me min of meer voorbij waarbij ze me op vrolijke toon vol meisjesonschuld ‘goedemiddag’ wenste. Ik wenste haar hetzelfde en liep zonder nog om te kijken door. Pas op gepaste afstand keerde ik me even om en wierp snel nog een blik door de kijker. Ze stonden midden op het pad in elkaars armen geleund. Misschien om bij te komen van de schrik of om elkaar vast te houden van het lachen. Maar misschien ook wel gewoon om elkaar de liefde te verklaren, want dat kan natuurlijk ook midden in zo’n onherbergzaam gebied als de Hoge Veluwe.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *