(4 oktober – Werelddierendag)
Al van een flinke afstand zag ik dat het fout zou gaan. Het echtpaar dat me tegemoet kwam was druk in gesprek en had geen aandacht voor de hond. Toen het beest me zag naderen ging zijn speels geblaf over in een kwaadaardig grommen. Ik speurde de berm af naar een stok of losliggende stenen, maar de gemeentereiniging had goed zijn best gedaan; nergens lag iets dat me tot wapen kon dienen. En met links van mij prikkeldraad langs een weiland en rechts een wetering bleef er ook niet veel aan vluchtweg over. Rustig door blijven lopen en vooral niet gaan zweten, want dat maakt honden agressief, had ik wel eens ergens gelezen. Maar net toen ik dacht dat het ook best mee kon vallen, kwam het beest op me afgerend. Pas op dat moment kreeg het echtpaar in de gaten dat er iets mis dreigde te gaan.
‘Nero, kom terug!’, schreeuwde de vrouw. ‘Doe dan wat, Jan!’
‘Nero, hier!’, baste de man. ‘Hier, zeg ik, Nero!!’
Maar Nero luisterde niet. Ik slikte een paar keer en hoopte nog dat het beest, een rommelige kruising tussen een rottweiler en een labrador, op het laatste ogenblik in zou houden en rechtsomkeert zou maken. Niks aan het handje, meneertje, gewoon even aan het schrikken maken, dat is alles! Maar toen ik de opgetrokken lippen en blikkerende tanden zag ik, wist ik dat hij iets anders van plan was. Op hetzelfde moment dat hij met een boosaardige grauw op mijn been afschoot, haalde ik uit. Mijn schoen trof de kaak van het dier vol en ik hoorde de kiezen op elkaar klappen. Maar tegelijkertijd voelde ik een stekende pijn in mijn scheenbeen. De hond schudde met zijn kop en wilde net een tweede uitval doen, toen de aangerende eigenaar hem in zijn nekvel greep en hem op het asfalt drukte. Hij wurmde de hondenketting om de kop en terwijl het beest jankend en grommend om zich heen hapte, trok hij hem met een ruk omhoog. De vrouw kwam buiten adem aangehold.
‘O, meneer, wat vervelend nou! Dat doet-ie anders nooit! Foei toch, Nero, om die meneer zo te laten schrikken. U heeft zich toch niet bezeerd, hoop ik?’
Pas toen keek ik omlaag. Mijn broekspijp was vreemd genoeg nog heel, maar er verscheen wel een langzaam groter wordende bloedvlek op.
‘O, gelukkig. Alleen uw broek is een beetje vies. Houd Nero goed vast, Jan!’
De man hing met zijn volle gewicht aan de ketting terwijl de hond raspend en hijgend op en neer sprong om los te komen.
‘Van Wodan kun je zoiets verwachten, hè Jan, maar van Nero? Dit is echt de eerste keer dat ie een beetje vervelend doet, hoor!’
In het weiland naast het pad bewoog plotseling iets. Een tweede hond stak zijn kop boven het gras uit en keek luisterend rond. Blijkbaar had hij zijn naam gehoord. Toen hij ons zag, kwam hij naar ons toe gerend.
‘Daar blijven, Wodan!’, riep de man.
‘Af, Wodan, blijf!!’ krijste de vrouw. ‘Ga liggen, Wodan! Jan, doe dan wat!’
‘Ja, wat dan?’, vroeg de man. ‘Ik heb Nero al!’
De vrouw holde door de berm naar het prikkeldraad.
‘Ga liggen, Wodan! Daar blijven, hoor je me?!’
Tot mijn geruststelling gehoorzaamde de hond. En hoewel hij half grommend en blaffend telkens op wilde staan, bleef hij toch op de aangewezen plek in het gras.
Ik voelde een vreemd soort kloppen in mijn been. Ook kwam de pijn nu in golven opzetten. Dan weer ebden de steken weg, dan weer schoten ze van onder tot boven door mijn scheenbeen. Ik bukte me om de broekspijp op te stropen, maar door het bloed zat het textiel vastgeplakt aan de wond.
‘U moet er thuis wat zout op strooien’, zei de vrouw, ‘want anders krijgt u die vlekken er niet meer uit.’
‘Zout?’, vroeg ik vol ongeloof.
‘Ja, keukenzout. Dat gebruiken wij thuis ook als er weer eens met de wijn gemorst is, hè Jan? Zout is goed tegen alle rode vlekken, meneer, wijn, lipstick, noem maar op…’
‘Het is niet mijn broek waar ik me zorgen om maak, mevrouw’, probeerde ik. ‘Het is de wond op mijn been die…’
‘O, daar moet u vooral geen zout op strooien, meneer! Zout op wonden is heel slecht. Dan gaat dat wondje misschien nooit meer dicht. U kunt er thuis beter een pleister op plakken.’
De man was intussen verder gelopen, Nero met zich meetrekkend.
‘Nou’, zei de vrouw, ‘we moeten weer eens verder. Het is Dierendag vandaag, weet u, en dan mogen de honden altijd wat langer uit. Vooral niet vergeten om thuis wat zout op uw broek te strooien, hoor. Succes ermee!’ Ze haastte zich achter haar man en de hond aan. In het weiland had Wodan meer aandacht gekregen voor iets in een greppel, waardoor het plotseling vreemd stil werd op het pad. In de verte hoorde ik de kerktoren slaan van het dorp waarheen ik op weg was. Ik wist er een halte voor de streekbus die me terug zou kunnen brengen naar de stad. Als die bus reed tenminste. Want daar ben je natuurlijk nooit zeker van op Werelddierendag.