Het is zomer, nog één jaar te gaan voor de afronding van mijn studie voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie. Ik heb de A-akte al op zak maar besluit om ook op te gaan voor de B-akte. Dat betekent twee jaar langer studeren maar dan ben je bevoegd om les te geven in eindexamenklassen van het voortgezet onderwijs en bij instellingen voor het hoger beroepsonderwijs. Dat lijkt mij wel de moeite waard.
Terugblikkend is dat geen goede keus geweest. Ik zat al lang niet meer met plezier op die school, vond de didactische kwaliteiten van het onderwijzend personeel ver onder de maat en kreeg weinig respons van mijn studiegenoten wanneer ik dat tekort hardop uitsprak. Onder vier ogen gaven ze me wel gelijk maar bang voor repercussies bij het eindexamen hielden ze in aanwezigheid van docenten liever hun mond. Geen onterechte angst, zoals later zou blijken.
Ik besluit er een tweede studie bij te doen: normatieve maatschappijleer bij professor Harry Hoefnagels aan de Radboud Universiteit. Het is een verplicht vak voor studenten filosofie, sociologie en antropologie en bestaat uit een jaar college lopen en een jaar werkgroepen volgen. Het worden twee mooie jaren in Nijmegen met bovendien nog een betaalde aanstelling voor een jaar in het begeleiden van eerstejaars studenten als bonus. Professor Hoefnagels overlijdt tot mijn verdriet in 1990, geen groter kenner in ons land van het werk van Hegel, Marx en Adorno dan hij.
Om beide studies te kunnen combineren begin ik in de zomervakantie aan mijn afstudeerscriptie voor kunstgeschiedenis. Aanleiding is een studiereis naar Egypte die ik het jaar ervoor gemaakt heb met een schoolvriend. Ik geef de scriptie de naam Priesters, prinsen en proletariërs mee. Voor de nodige illustraties maak ik etsen. Zo snijdt het mes aan twee kanten: ik rond er het vak kunstgeschiedenis mee af en tegelijkertijd het vak ‘grafisch werk’. Wanneer het nieuwe schooljaar begint heb ik de scriptie af en laat ik hem lezen aan de docente kunstgeschiedenis. Ze wijst hem categorisch af. Of ze hem ook gelezen heeft? Nee, dat niet, maar ik had er van tevoren overleg met haar over moeten plegen. Het was vakantie! voer ik aan. Maar ze is onvermurwbaar. Het is al de tweede aanvaring die ik met haar heb. Het jaar ervoor heb ik een pleidooi gehouden om het zojuist verschenen boek Sociale geschiedenis van de kunst van Arnold Hauser in de les te behandelen. Ze weigert. Wereldgeschiedenis van de kunst van H.W. Janson is voor haar de bijbel van de kunst. Ken je de namen van de kunstenaars, de diverse kunststromingen en de jaartallen uit dat zeshonderd pagina’s dikke boek uit je hoofd, dan ben je al op voorhand geslaagd. Ik voer aan dat kunst niet losstaat van wat in de maatschappij gebeurt en dat je die relatie moet bestuderen om kunst te kunnen plaatsen. Mijn standpunt wordt echter als ‘subjectief’ en ‘politiek’ terzijde geschoven. Kunst is waardevrij is haar overtuiging. Voor mijn B-akte ga ik niet meer op. Het interesseert me ook niet meer. Ik word actief in tal van actiegroepen en richt een onderzoeksbureau op dat dertig jaar lang procedures voert tegen multinationale ondernemingen die ontwikkelingslanden misbruiken, in de wapenhandel zitten en het milieu verknoeien. Met beeldende kunst heb ik mij niet meer ingelaten.
Het is vele jaren later en ik heb een nieuwe buurvrouw gekregen. Een leuke meid van begin twintig. Ze studeert aan ArtEZ, de hogeschool voor de kunsten in Arnhem, de vroegere kunstacademie. Wat is je lievelingsvak? vraag ik als we ter kennismaking samen op mijn balkon in de zon zitten. Kunstgeschiedenis, zegt ze enthousiast, een prachtig vak! En wat wordt er zoal behandeld in de les? informeer ik, met enige wrok terugdenkend aan mijn eigen studietijd. Sociale geschiedenis van de kunst van Arnold Hauser, antwoordt ze. Ik zou het boek eens moeten lezen, een geweldig boek ..! Ik loop naar de keuken, haal een fles Sauvignon blanc uit de koelkast en toast met haar op de ontwikkeling van het docentschap. Wat ze niet helemaal begrijpt maar dat is niet erg.
Een gevleugelde uitspraak in ons huis was in zulke situaties “eindelijk gerechtigheid”.
Bedankt Ed.
Een voorbeeldige conclusie, Andrea. Alleen had ik daar in die tijd niet zoveel aan.
En laten we niet vergeten dat er overal en altijd weer mensen zijn die vingers op zere plekken leggen en pas na decennia gelijk krijgen (als ze dan nog leven).