Geachte heer,
Met bovengemiddelde interesse heb ik uw roman De Inkwartiering gelezen. Ik had daar een bijzondere reden voor want mij was namelijk ter ore gekomen dat de in uw boek beschreven notaris een opvallende gelijkenis vertoont met mijn eigen persoon.
Niet alleen komen de initialen (gedeeltelijk) overeen, maar ook de door u beschreven positie van deze heer als notabele in een klein dorp aan een rivier vertoont een opvallende gelijkenis met mijn eigen woonsituatie.
Al lezende vroeg ik mij dan ook af of u mijn verblijfplaats kent en of u mijn woonomstandigheden heeft benut om er uw roman op te baseren.
Ik zou het in dat geval zeer op prijs stellen indien u op enigerlei wijze bekend zou maken dat ik zelf met het grootste genoegen asielzoekers in mijn huis zou opnemen wanneer de overheid mij daartoe zou oproepen. Dit dus in tegenstelling tot de door u in uw roman beschreven notaris die met zijn afwijzende houding toch een lichte smet op onze branche werpt als ik mij zo mag uitdrukken.
Ik zelf daarentegen zou kosten noch moeite sparen om het deze vluchtelingen naar de zin te maken. Ik denk in dat geval aan het beschikbaar stellen van de garage, aan een herinrichting van het atelier van mijn vrouw, ja zelfs het prieel achter in de tuin zou daartoe geschikt gemaakt kunnen worden. Met het plaatsen van enkele tussenwandjes en hier en daar wat stapelbedden schat ik toch gauw een dozijn van deze arme drommels een dak boven het hoofd te kunnen bieden.
En in tegenstelling tot de door u beschreven notaris Kranendonck zou ik die verbouwing ook geheel uit eigen zak bekostigen. En wanneer deze mensen zich dan verdienstelijk zouden willen maken met het verrichten van enig tuinwerk en het uitvoeren van wat huishoudelijke klusjes, zou ik zelfs kunnen overwegen om dagelijks voor een ontbijt te zorgen en overdag tussendoor wat thee te serveren. Mede door hun eigen inzet zouden zij daardoor hun leven aanzienlijk kunnen veraangenamen, zoals u ongetwijfeld zult kunnen beamen.
U ziet, ik wijk daarmee in positieve zin af van de notarisfiguur in uw roman, die ik overigens alleszins leesbaar geschreven vond.
Zou u mij derhalve een plezier willen doen door hetgeen ik in deze brief expliceer wereldkundig te maken? Zelf verkeer ik gezien de aard van mijn werkzaamheden niet in de positie om daar initiatief toe te nemen.
Hopend op uw begrip en u bij voorbaat dankend voor uw medewerking, verblijf ik met de meeste hoogachting,
Mr. J.K.H. Petitbon
de gebruikte woorden en de zinsconstructie kom je tegenwoordig weinig meer tegen denk ik maar ja ik ben ermee groot gebracht, heel benieuwd naar het vervolg.
De ‘gegoede burgerij’ wil nog wel eens gebruik van maken van dat soort taalgebruik om indruk te maken op de (dorps)omgeving is mijn ervaring. Vooral in ‘notarisland’ kom je dit nog tegen, maar het klopt, langzaam keert zich een dergelijk gebruik tegen de gebruiker …. Kouwe kak, zou mijn zusje zeggen.
Voor wat betreft jouw wens om een vervolg kan ik je tegemoet komen. Brief nr. 2, 3 en 4 komen eraan. Daarna is het weer tijd voor wat anders.
Dank voor je reactie, Andrea!