‘Zo,’ zei de vrouw aan het tafeltje naast me toen ik mijn notitieboekje dichtklapte, ‘weer helemaal bij met schrijven?’
‘Och’, antwoordde ik. ‘Even een paar notities, dat is alles.’
‘Ja, dat is alles, dat zegt u nu wel, maar ik wou dat ik kon schrijven! Ik wilde vroeger altijd kinderboekenschrijfster worden en er dan ook zelf de tekeningen bij maken. Maar ja, ik ben niet verder gekomen dan receptioniste in ons dorpshotel. En dat al veertig jaar lang!’
‘Toe maar’, zei ik in de hoop dat er iets van geestdrift in mijn stem doorklonk. ‘Dan verdient u een lintje!’
‘Niks lintje!’, viel ze uit. ‘Geen gratificatie, geen bloemetje, zelfs geen felicitatie kon er vanaf, meneer!’
Ze pakte een bierviltje van tafel en smeet het boos weer neer. In gedachten zag ik een klein stampvoetend meisje met twee stijve staartjes in haar haar en een jurkje vol vlekken. Een meisje dat hard met deuren slaat en glazen stukgooit in de keuken.
‘Maar ik zet het ze wel betaald, hoor!’, zei ze en haar stem kreeg iets grimmigs. ‘Ik weet nog niet hoe, maar ik zet het ze een keer betaald!’
Ze zweeg en er viel een pijnlijke stilte tussen ons beider tafeltjes. Ik vroeg me af waar haar opgekropte woede toe zou kunnen leiden. Een hotelbrand? Een zogenaamd op de trap uitgegleden hotelmanager? Een pot zout door het diner van de gasten? Jeukpoeder in hun bedden?
‘Kijk’, zei ze opeens. ‘Als ik nou kon schrijven zoals u, dan zou ik het wel weten. Dan zou ik een boekje open doen over wat ik in die afgelopen veertig jaar aan duistere zaken heb meegemaakt in dat hotel van ons. Want daar komen regelmatig van die zogenaamd chique lieden uit de stad. En die komen niet om ’s avonds een keutje te leggen zoals onze dorpsgenoten, hoor. Nee, die komen voor heel andere dingen! En wat wij dan ’s ochtends tussen de lakens vinden, meneer! Alleen al daarover zou ik een boek kunnen schrijven, als ik zou kúnnen schrijven tenminste. En de eigenaar, de Chef d’Hotel zoals we hem moeten noemen, weet daar meer van dan hij ooit zal willen toegeven. Als ik u nu bijvoorbeeld vertel dat…’
Op dat moment kwam de ober aanlopen. Ik gaf hem mijn bestelling op, waarna hij zich met zijn notitieblokje naar het tafeltje naast mij overboog.
‘Mevrouw, wat mag het zijn?’
Pas toen de vrouw opkeek, herkende hij haar.
‘Nee maar, Annelies! Wat leuk om je hier te treffen! Nu eens een keer bij de concurrent op bezoek! Hoe gaat het met Jagersrust? Draait het nog naar behoren?’
De vrouw klaarde op een eigenaardige manier op en ging er eens goed voor zitten.
‘Nou, Albert, het draait bij ons als een tierelier, werkelijk waar! Het gaat zelfs zo goed dat Herman aan uitbreiding denkt! Maar dat moet je even onder ons houden natuurlijk!’
De ober keek er zichtbaar van op.
‘Meen je dat nou? Uitbreiden? In dat dorpje van jullie?’
In gedachten zag ik hem narekenen hoeveel klandizie hem dat zou gaan kosten.
‘Ja’, zei de vrouw. ‘Maar vergeet niet dat we veel gasten van buiten krijgen, hè. De meer welgestelden, zeg maar. Heren met dikke buiken en dito auto’s. En met nog dikkere portefeuilles. En die zijn na een week hard werken aan een verzetje toe, begrijp je? En daar regelen we dan van alles voor. Dat kost ons natuurlijk een paar centen en de kamers stinken nog dagen naar de parfum en de sigaren, maar dat betaalt zich dubbel en dwars terug. Daar heeft Herman een heel fijn neusje voor, moet ik zeggen. Als ik je nu bijvoorbeeld vertel dat …’
Haar stem kreeg weer die samenzweerderige toon van zonet. Ik nam mijn notitieboekje weer op en prompt viel de vrouw stil. Ze gebaarde onopvallend even in mijn richting.
‘Het is een schrijver’, hoorde ik haar tegen de ober fluisteren, ‘Je moet oppassen met zulke types. Die schrijven alles op wat je zegt.’