Ze zet een dienblad met daarop een twaalfuurtje op het tafeltje naast het mijne.
‘Vindt u het goed als ik naast u kom zitten?’
‘Uiteraard’, zeg ik en buig me weer over mijn schrijfwerk.
Ze trekt haar mantel uit en hangt hem over de stoel. Daaroverheen drapeert ze een vest, dan een brede kleurige sjaal en ten slotte een fors uitgevallen wollen muts. Het ding glijdt er meteen weer af en valt op de grond maar daar bekommert ze zich niet om. Even voel ik de in mijn vroege jeugd ingehamerde gewoonte om iets wat op de grond valt meteen weer op te rapen, maar ik beheers me en blijf zitten.
Ze schuift in de stoel naast me, neemt een hap van haar soep maar legt de lepel meteen weer neer.
‘Heet!’, roept ze uit en schuift de kom op haar lip blazend van zich af. ‘Waarom maken ze soep altijd zo heet?’
Dan buigt ze zich naar me toe.
‘Ik heb een lodge.’
Ik kijk op en vrees haar niet goed verstaan te hebben.
‘Pardon, een wát?’
‘Een lodge, een huisje. Hier vlakbij.’
Ze wuift naar iets in de verte. Ik heb geen idee waar dat huisje zou kunnen staan. Buiten bestaat hier voor zover ik weet alleen uit vele vierkante kilometers bos en hei.
‘Ik heb het voor drie dagen gehuurd. Ik moest er even tussenuit, begrijpt u?’
Ik knik begrijpend.
‘Ik heb een lieve man, hoor, daar niet van. Maar een man naast een volle baan kan ook wel eens wat te veel van het goede zijn. Dan moet je er gewoon even tussenuit.’
Ik brom iets instemmends en wil weer aan het werk gaan maar ze komt opnieuw dichterbij.
‘Ik zit in de levensmiddelenbranche, kaasproeverijen, wijnschenkavondjes, dat soort werk. En wat doet u?’
Ik probeer het kort te houden.
’Ik schrijf.’
Verrast heft ze beide handen omhoog.
‘U schrijft, wat interessant! Toen ik u zag zitten dacht ik: die vent zit in het verzekeringswezen. Vanwege al die papieren voor u op tafel. Acquisitie, polissen opstellen, dat soort dingen. Maar u schijft! En wat schrijft u zoal, verhalen en zo?’
‘Ook’, zeg ik. ‘Daarom zit ik hier met al dat papier voor m’n neus. Net als uw verzekeringsagent.’
Ik hoop daarmee een duidelijke hint te hebben afgegeven, maar dat pakt verkeerd uit.
‘Zo zeg, zomaar een echte schrijver! Mag ik eens lezen wat u daar heeft geschreven?’
Ze strekt haar arm uit en een paar lange vingers met scherpe nagels grijpen de rand van het papier. Ik voel opeens woede omhoog kolken en laat mijn hand met een klap op de blocnote vallen. Ze schrikt ervan.
‘Ik wilde alleen maar even kijken, hoor!’, zegt ze op verongelijkte toon.
Ik haal diep adem. Ik moet de situatie redden maar weet niet goed hoe.
‘En ik wil alleen maar rustig wat werken, mevrouw, dat is alles’, breng ik uit.
Ze knikt teleurgesteld en trekt de soepkom weer naar zich toe. Nors zwijgend begint ze haar soep te lepelen. Ik probeer mijn concentratie te herwinnen maar dat lukt maar gedeeltelijk.
Als ze haar soep op heeft en aan het brood wil beginnen, buigt ze zich opeens weer naar me over. ‘Ik heb een lodge gehuurd,’ zegt ze fluisterend, ‘een huisje, bedoel ik. Hier dichtbij. Het heeft een open haard en daarvoor op de grond ligt een echt luipaardvel, zó romantisch..!’
ja en zo zit een vervolgverhaal ook in elkaar juist als het spannend wordt gaat het volgende maand verder en blijven de lezers zich maar afvragen ????????????????????????
In feuilletons heet dat een ‘cliffhanger’. Maar ik schrijf geen feuilletons, slechts korte verhalen. En die eindigen soms op een manier die de lezer ertoe brengt er zelf zijn of haar fantasie op los te laten.
Het is dan welliswaar een onvoltooid verhaal maar de crux zit dan ook niet in de vraag hoe het verhaal afloopt, maar in de schets die gegeven wordt van in dit geval een ontmoeting die door de wijze waarop hij tot stand komt al op voorhand tot mislukken gedoemd is.