Nederland

De man droeg een door het vele wassen vaal geworden sweater waarop in oranje blokletters ‘Nederland’ stond. Langs mijn tafeltje lopend hield hij even de pas in en wees naar binnen.

‘Ik ga eerst mijn handen wassen voor ik ga eten.’
Heel verstandig, knikte ik.

Alsof hij zijn zin ingestudeerd had en hem alleen even bij mij uit had willen proberen, opende hij de terrasdeur en riep binnenstappend tot de medewerkers van het pannenkoekenrestaurant: ‘Het lijkt mij het beste dat ik eerst even mijn handen was voor ik ga eten!’

Wat de reactie van het personeel was kon ik niet horen, want door de tocht sloeg de deur achter hem met een klap dicht.
Terwijl de man nog op het toilet verbleef, kwam een serveerster naar buiten met voor haar buik een dienblad met daarop een flesje frisdrank en een bord met een groot formaat pannenkoek. Ze zette het blad neer op het tafeltje van de man en wilde net weer naar binnen gaan toen de deur openzwaaide en de man weer het terras opkwam.

Hij schudde de druppels van zijn handen en zei met een handgebaar over zijn schouder: ‘Het leek mij beter om binnen eerst even …’
‘Ik weet het’, onderbrak de serveerster hem. ‘Ik heb uw pannenkoek klaargezet. Eet smakelijk.’ Het kwam er wat snauwerig uit.

De man bleef even bedremmeld staan, liep toen naar zijn tafeltje, pakte het bord en het flesje fris en kwam op me toelopen.
‘Vindt u het goed, meneer, als ik aan het tafeltje naast u plaatsneem?’

Ik stemde toe, in stilte hopend dat hij geen lang gesprek met me wilde aangaan en al helemaal niet over ‘Nederland’ dat zo pontificaal op zijn borst prijkte.
De man nam plaats, keek even om zich heen en zei toen op samenzweerderige toon: ‘Het gaat helemaal niet goed met Nederland.’
‘O nee?’, flapte ik eruit, meteen mijn reactie betreurend.
‘Nee’, zei hij. ‘Het gaat zelfs heel slecht met Nederland. Alleen weten de meeste mensen dat niet. Of eigenlijk weten ze het wel, in hun hart, maar ze willen er niet echt aan. Ze hopen dat het wel meevalt als ze er niet teveel aan denken, dat is het. Zelfbedrog, meneer, allemaal zelfbedrog!’

Ik wees op zijn bord en wilde zeggen dat zijn pannenkoek koud werd, maar hij was me voor.
‘En nu kunnen we hier wel gezellig samen een pannenkoek zitten eten, u en ik, maar ondertussen glijdt Nederland naar de afgrond. Daar helpen geen tien Ruttes aan!’

Nee, dacht ik, Rutte en kornuiten al helemaal niet. Maar dankzij de steun van de sociaaldemocraten zie ik hem nog jarenlang kabinet na kabinet met soortgenoten vullen.
‘Weet u wat het is, meneer’, begon de man weer. ‘De mensen hebben het te lang goed gehad, dat is het. De gezondheidszorg, de spoorwegen, de banken, de woningbouwverenigingen, de posterijen, noem maar op. Allemaal naar de sodemieter, meneer. De ene fraudezaak na de andere. En dan komt er weer zo’n parlementaire enquête en dat duurt dan weer een eeuwigheid voordat ze klaar zijn met verhoren en rapporten schrijven. En ondertussen is de volgende fraude alweer aan de gang! De mensen weten het wel, maar tegelijkertijd wíllen ze het niet weten, dat is het! Ze denken dat het zo zal blijven. Maar het blijft niet zo! Het wordt allemaal alleen maar slechter!’

Hij nam een grote hap van zijn pannenkoek die hij eerst in driehoekjes gesneden had. De stroop liep er tussendoor over zijn bord, maar het leek hem niet te deren.
Nog met zijn mond vol ging hij verder.
‘En het ergste is dat niemand die trein richting afgrond kan stoppen. Ja, we kúnnen die trein wel stoppen, maar dan moeten we dat met ons allen doen. Maar ja, niemand wil dat. Want dan moet je eerst willen inzien dat het helemaal mis gaat met Nederland. En dat willen de mensen niet inzien. Omdat ze het al zo lang goed hebben, begrijpt u wel?’

Ik had intussen het laatste stukje van mijn pannenkoek doorgeslikt zonder hem echt te proeven en voelde een sterke neiging opkomen om snel het terras te verlaten. Ik wenkte een serveerster om de rekening en gaf haar een forse fooi, eigenlijk alleen omdat ik geen zin had om op het wisselgeld te wachten.
Ik wenste de man naast me een smakelijke voortzetting van de maaltijd en nam tas en jas onder mijn arm en haastte me over het grind richting bospad.

Maar de man achter me was opgestaan en met zijn servet nog om zijn hals liep hij op een sukkeldrafje achter me aan en riep met schrille stem: ‘Het kan alleen beter gaan met Nederland als we allemaal willen, meneer. Zeg het voort, zeg het voort!’

Zelfs toen ik het terras achter me al niet meer kon zien door het struikgewas, hoorde ik nog ijl zijn stem tussen de bomen klinken: ‘Zeg het voort, meneer! Zeg het voort!’

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *