Op het hoger gelegen voetpad langs de weg kwam me met forse snelheid een fietser tegemoet. Ik had de keus tussen rechts van het talud af springen of links over de heg in een rozenperk duiken. Een keus dus tussen mogelijk onder een auto komen of slaande ruzie krijgen met een villabewoner. Ik houd niet van dat soort dilemma’s. Dus bleef ik staan. De fietser remde krachtig en kwam tegen mijn knieën tot stilstand. Broek na thuiskomst meteen in de was doen, dacht ik nog voor ik met ingehouden woede naar de rijweg wees.Als antwoord wees de fietser naar de uitpuilende fietstassen achter zich.
‘De kráánt…’
Aan zijn accent te horen kwam hij van buiten de landsgrenzen.
‘Juist’, zei ik. ‘De krant. En toen?’
‘En toen is nu probleem.’ Hij lachte ontwapenend.
‘Aha’, zei ik. ‘En mijn broek?’
‘Is vies. Toen broek schoon is nu vies. Is probleem.’
Zinloze discussie, concludeerde ik.
‘Goed’, zei ik. ‘De krant veroorzaakt dus het probleem. Voortaan voorzichtig rijden maar, zou ik zeggen.’
‘Is voor mij geen probleem’, zei de jongen met opnieuw een glimlach.
We namen afscheid met een korte groet en ik liep door naar het dorp waar ik een bushalte wist langs de drukke weg die dwars door het centrum loopt. De kruising naderend viel me echter een vreemd soort stilte op. En die stilte kreeg een onheilspellend karakter toen ik dichterbij gekomen de rood-witte linten zag die over het kruispunt gespannen waren. Mannen in uniform liepen heen en weer en naast een villa stonden een paar auto’s met blauwe zwaailichten geparkeerd.
Een ouder echtpaar kwam me hoofdschuddend tegemoet. Ik vroeg hun wat er gebeurd was.
‘Een ongeluk, meneer’, begon de vrouw. ‘Een automobilist heeft een krantenjongen van zijn fiets gereden. Ze rijden hier ook altijd zo hard over dat kruispunt.’
Daar was haar echtgenoot het niet mee eens.
‘Het kan ook zijn dat die krantenjongen zomaar overstak, dat zie ik ook vaak genoeg gebeuren op dit kruispunt, lieve!’
‘Kan wel zijn’, zei de vrouw weer, ‘maar dat doet niets af aan het feit dat er hier veel te hard wordt gereden.’
Het echtpaar liep mopperend verder, terwijl bij het kruispunt een ambulance wegreed. Een agent sleepte een verwrongen fiets naar de berm waar hij hem tegen een boom zette. Ik moest denken aan de jongen die me zojuist aangereden had met zijn krantenfiets. Op dat moment hoorde ik achter me op het trottoir een schrapen van schoenzolen over de tegels. Nog voor ik me had kunnen omdraaien voelde ik het stuur van een fiets in mijn rug. Het was de krantenjongen van daarnet. Hij keek me weer lachend aan.
‘Is klein probleem met de rem, meneer. Fiets goed, kranten ook goed, maar rem is probleem.’