Op kop rijden

Ik dacht dat het fenomeen was uitgestorven. Maar zwervend door het buitengebied kwam ik het laatst opeens weer tegen: het in groepsverband naar en van school fietsen. Vanuit het bos komend moest ik stoppen voor het verkeer over een provinciale weg. En plotseling waren ze daar, met wel twintig tegelijk. Mijn hart sprong op. Keurig twee aan twee, de uitpuilende schooltassen op de bagagedrager of meegetorst als rugzak. Ze schoven voorbij als in een film. De jongens luidruchtig grappend om aandacht. De meisjes, allang niet meer lettend op dat braniegedrag, ernstig met elkaar converserend over serieuzere zaken als onbetaalbare nieuwe schoenen of de huwelijkse staat van de nieuwe mentor.

En er zat net als in mijn schooltijd weer een stille jongen bij die een beetje dromerig de laatste zwaluw van het jaar nakeek. En ook weer dat eenzame meisje, met de brillenglazen iets te dik en de rok net wat te lang.

Terwijl ik daar stil stond tussen de bomen en luisterde naar hoe hun stemmen in de verte verwaaiden, zag ik mij weer als tiener over de dijk naar school fietsen. Hele karavanen trokken in die tijd dagelijks door het rivierengebied op weg naar die paar middelbare scholen die de streek rijk was. De groep die via ons dorp reed, deed daar een klein uur over. Met als eerste halte de steenfabriek niet ver van mijn huis. Daar sloot ik mij met nog een viertal dorpsgenoten bij de stoet aan. Op naar de repetities of de beurt voor het bord. En altijd bang om te laat te komen. Excuses golden niet. Had je, staande op je trappers, niet tijdig door de wind heen kunnen komen, dan had je maar eerder van huis moeten gaan…

Op het eerste deel van het traject reden de ouderejaars op kop. Zij waren groter en breder van postuur, dus over je stuur gebogen en vlak achter hen fietsend kon je daar als brugklasser van profiteren. Maar het tempo lag altijd hoog, dus je moest toch stevig doortrappen om in hun luwte te blijven. Gaten laten vallen was er niet bij, dan werd er achter je gebeld en geroepen dat je door moest karren. En hoe dan ook kwam altijd het moment dat de twee voor je zich naar achteren lieten zakken. Dan was het jouw beurt en van degene die naast je reed om de karavaan te trekken. En dan kwam het erop aan. Je niet laten kennen, al liep het zweet langs je rug en het speeksel uit je mond. En tenger als je was voelde je hoe je maag krampend protesteerde tegen de krachtsinspanning. En je moest vooral regelmatig met je hand achter je tasten of je tas nog wel goed onder de snelbinders zat, want niets was zo vervelend als met z’n allen moeten stoppen omdat iemands tas weer eens van de bagagedrager was gegleden. De slotjes van die tassen sprongen dan altijd open: boeken over straat, agenda in de plas, liniaal stuk, zoeken naar de potloden en pennen in de berm…

In die jaren nog te klein voor mijn leeftijd hadden ze niet veel aan mij als windvanger voorop. Tempo fietsen en er zo voor zorgen dat we niet te laat kwamen, was het enige dat ik kon bieden. Dat zou nu wel anders zijn, maar ja, op welke school kan ik nog als brugklasser terecht? Misschien moet ik gewoon een willekeurige school binnenlopen en ergens achter in de klas gaan zitten. Ik ben erg goed in op kop rijden zal ik dan zeggen als de conrector me op het matje roept.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *