De schuifdeuren openden zich en de man stapte de coupé binnen alsof hij voor het eerst van zijn leven het toneel betrad. Achter hem sloten de coulissen zich sissend. Hij keek even verschrikt om. Terug kan niet meer, zag je hem denken. Toen vermande hij zich en liep verder het gangpad in. Zijn blik bleef rusten op de lege bank tegenover mij.
‘Is die plaats nog vrij, meneer?’
‘Zeker’, knikte ik.
Hij schoof zijn weekendtas onder de bank en nam plaats. De trein zette zich in beweging. Langzaam schoven de perrongebouwtjes en bankjes met wachtende passagiers uit beeld. Met verbaasde blik zag hij het aan. Alsof het uitzicht in beweging kwam en niet de trein.
Opeens klonk het gekef van een hondje. Gejaagd woelde hij in zijn binnenzak en trok er een wit mobieltje uit. Er zaten glimmende sterretjes op geplakt en er hing zo’n lang snoer aan dat het even duurde voor hij alles in gereedheid had om de oproep te beantwoorden. Met het luidsprekertje in zijn oor gefrommeld drukte hij het gekef uit.
‘Met Ben spreek je. Ja, ik zit in de trein. Vijf minuten of zo al. Dus nu nog drie en een half uur. Minus die vijf minuten dan. Waar? Dat weet ik niet, even kijken…’
Met zijn vrije hand trok hij een computeruitdraai uit zijn zak waarop in grote letters het logo van de vervoersmaatschappij stond.
‘Utrecht. Ik moet overstappen in Utrecht staat hier. Perron negen om kwart over elf. En dan moet ik naar perron achttien. Achttien, ja. Dat staat hier tenminste. Wat? Dat weet ik niet. Maar ik bel je wel als ik weer in de volgende trein zit, goed?’
Hij trok het luidsprekertje weer uit zijn oor, wond het snoer om het apparaatje heen en liet het in zijn binnenzak glijden.
‘Ik ga naar België’, zei hij mij plotseling aankijkend.
‘Zo’, zei ik, ‘dat is niet mis.’
‘Drie en een half uur reizen.’
‘Ja’, zei ik. ‘Ik meende zoiets al te horen.’
Hij tuurde even op zijn horloge.
‘Minus twaalf minuten dan.’
Ik vroeg me af of ik er goed aan deed om het gesprek voort te zetten. Het zou oeverloos kunnen worden. Ik knikte hem toe en verdiepte me in het uitzicht. De auto’s op de snelweg evenwijdig aan het spoor reden allemaal net iets langzamer dan de trein. Telkens schoof er weer een automobilist naar achteren die in het voorbijgaan van de trein even opzij keek. Alsof er een wedstrijd gereden werd die ze gedoemd waren te verliezen hoeveel gas ze ook zouden geven. Harder dan de file waarin ze zaten konden ze immers niet. Alleen een rood sein langs het spoor zou de uitslag nog in hun voordeel kunnen doen omslaan.
Het gekraak van de intercom kondigde een mededeling aan: station Utrecht kwam in zicht. De man tegenover me keek weer op zijn horloge. Hij knikte langzaam en richtte zich weer tot mij.
‘Nog drie uur en acht minuten en dan ben ik in België. Ik heb daar een afspraak. Met een vriendin. We hebben twee nachten in een hotel geboekt. Ik betaal de eerste nacht en zij de tweede. Samen alles delen, hebben we afgesproken, Daar houd ik van, van alles samen delen. U ook?’
‘Ja’, zei ik. ‘Er zou meer moeten worden gedeeld in deze wereld.’
‘En tussendoor gaan we samen stappen. Ik heb tweehonderd euro bij me. Dat moet genoeg zijn, denkt u ook niet?’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Dat hangt ervan af hoe duur het hotel is en hoe lang u gaat stappen.’
De man schrok even. Op die manier had hij het blijkbaar nog niet bekeken. Maar net toen hij wilde antwoorden, klonk de intercom-stem weer. Niet alleen konden we elk ogenblik het station van Utrecht binnenrijden, zo werd ons meegedeeld, maar er volgde een reeks overstaprichtingen, sporen en treintijden die me deed duizelen. De man tegenover me echter volgde de informatie met een scheefgehouden hoofd terwijl hij een wijsvinger op zijn computerprint gedrukt hield. Toen er alleen nog een mechanische klik klonk van de intercom die werd uitgeschakeld, bleef hij nog een tijdje naar de luidspreker in het plafond staren. Daarna wendde hij zich met een lichte paniek in zijn stem weer tot mij.
‘België heeft ze er niet bij gezegd!’
‘Nee’, probeerde ik hem gerust te stellen, ‘dat doen ze nooit. Ze noemen niet de eindbestemming maar alleen de richting. U zult wel moeten doorreizen in de richting van Bergen op Zoom.’
De man liet de informatie op zich inwerken. Zoekend gingen zijn ogen weer over het formulier.
‘En dan moet ik naar spoor achttien. Dat klinkt wel erg ver weg, vindt u ook niet?’
Ik knikte.
‘Spoor achttien is het meest westelijke spoor. U neemt zo meteen op het perron de roltrap omhoog en eenmaal boven staan er borden met de perronnummers. Bij spoor achttien gaat u met de roltrap weer naar beneden. Heel makkelijk allemaal eigenlijk.’
De man was er zichtbaar niet gerust op. Toen de trein vaart minderde trok hij zijn weekendtas tevoorschijn en spoedde zich als eerste naar het balkon.
Even later zag ik hem voor me uitlopen op het perron. Plotseling hield hij de pas in en stapte op een paar donkergekleurde mannen af die in felgekleurde hesjes met bezems in de weer waren. Ik volgde de rij mensen voor me de roltrap op. Halverwege keek ik nog even om. Ik had verwacht hem achter mij naar boven te zien komen op weg naar zijn aansluitende trein. Maar hij stond nog steeds beneden tegenover het tweetal. Zijn computeruitdraai hield hij beurtelings op leesafstand voor de een en voor de ander. Maar de beide mannen probeerden hem glimlachend en met verontschuldigende handgebaren duidelijk te maken dat ze hem niet verstonden.