(Dag van de Zorg 2011)
‘Nou en toen kreeg ik dus met Pasen een hartinfarct. Op Eerste Paasdag. Nee, nou moet ik niet liegen, het was op Tweede Paasdag. En toen ben ik nog diezelfde avond gedotterd en toen ik…’
‘Dotteren? Wat is dat, dotteren?’
‘Bij dotteren maken ze eerst een snee boven in je been en dan proppen ze daar een soort ballonnetje in en dat sturen ze door je lijf. En dan huppekee, weg infarct!’
De man liet de uitleg langzaam knikkend tot zich doordringen.
‘En dan ben je d’r dus helemaal vanaf?’
‘Dan ben je d’r helemaal vanaf.’
De man kreeg een dromerige blik in zijn ogen. Liever vandaag nog een hartinfarct dan morgen, leek het wel.
‘Nou en toen zei die arts: meneer Van Dalen, nu moet u mij één ding beloven! Ik zei: dokter, als het maar niet is dat ik niet meer aan mijn vrouw mag zitten. Nee, zei-ie, u mag net zo vaak aan uw vrouw zitten als u maar wilt, als u er maar niet bij rookt. Nou, ik kreeg zowat weer een hartinfarct, maar dan van schrik!’
De man naast hem leefde zichtbaar mee.
‘En dat is gelukt?’
‘Wat is gelukt?’
‘Nou, dat je nu niet meer rookt.’
‘Ik zal je zeggen, ik heb het precies drie weken volgehouden. Maar dat waren drie weken van hoofdpijn, zenuwenaanvallen en ruzie met de vrouw. Na die drie weken zei ze, Jaap, ga alsjeblieft weer roken!’
‘En nu?’
“Nu rook ik dus voorzichtig weer wat. Niet veel hoor, een pakje shag per week. En alleen nog half zware. Dus vergeleken met vroeger rook ik eigenlijk niet meer, want toen rookte ik een pakje per dág. En alleen zware shag, want de rest vond ik rommel. Als ik toentertijd bijvoorbeeld een filtersigaretje van m’n vrouw pikte omdat mijn shag weer eens op was, had ik het idee dat ik hem eigenlijk niet eens hoefde aan te steken, zo weinig proefde je ervan. Kinderspul was het. Ik zei wel eens tegen mijn vrouw: waarom rook jij eigenlijk, je proeft er toch niets van!’
De man naast hem keek peinzend naar het plafond.
‘Dat ballonnetje waar je het net over had, dat sturen ze dus door je lijf heen. Maar hoe sturen ze dat dan?’
Zijn buurman haalde de schouders op.
‘Tja, daar vraag je me wat. Hoe ze dat precies doen weet ik niet want je bent daar zelf niet bij. Ik bedoel, je bent er wel bij natuurlijk, maar je zit van onder tot boven onder de narcose, dus je beleeft het niet echt, zal ik maar zeggen. Ik kreeg iets te drinken toen ik op die tafel lag. En die dokter zei nog: welterusten, meneer Van Dalen. En ik wilde nog welterusten terugzeggen, voor de grap natuurlijk, maar toen was ik al weg! En toen ik weer bijkwam lag ik heel ergens anders. Andere zaal, ander bed, andere patiënten. Ik begon even aan mijzelf te twijfelen! Maar toen was het dus een halve dag later. Beetje misselijk was ik nog wel, maar geen infarct meer dus.’
De man naast hem knikte weer langzaam, maar was toch blijkbaar niet tevreden met de uitleg.
‘Zit er soms een touwtje aan?’
‘Waaraan?’
‘Aan dat ballonnetje. Trekken ze dat door je lijf heen soms? Of dúwen ze het er doorheen?’
‘Ja, hoor eens, nu moet je niet van die moeilijke vragen gaan stellen. Ik zei al dat ik er zelf niet bij was, dus ik heb ook niet kunnen zien hoe ze dat doen.’
‘Je had het toch kunnen vragen aan die dokter?’
‘Die dokter? Die zie je maar één keer als ie naast je staat met dat mes in zijn hand. Daarna is ie van de aardbodem verdwenen. Zou ik trouwens ook doen als ik iemand zo’n jaap in zijn been had bezorgd.’
‘En de zusters? Had je het niet aan de zusters kunnen vragen hoe dat in zijn werk gaat? Kijk, daar ben ik nou benieuwd naar!’
‘De zusters? Die hebben daar geen tijd voor, man! Die hollen de hele dag heen en weer met pilletjes en poeders. En die weten dat ook niet. Die leren hoe ze een po onder je reet moeten duwen en dweilen de boel op als het mis gaat. Nee, als je die zo bezig ziet de hele dag door vraag je je wel eens af of ze ook niet allemaal aan een hartinfarct toe zijn. Maar ze zijn nog jong natuurlijk, dat scheelt.’