Het huis stond al meer dan driehonderd jaar op die prachtige plek aan de rivier. Met akkers en weilanden rondom en oprijzend tussen oud geboomte moet het al die jaren een lustoord zijn geweest ook al had het in de voorbije tijd vooral een controlefunctie. Een brug over de rivier lag er in die jaren namelijk niet en om gebruik te kunnen maken van het toen nog bestaande veer dienden reizigers tol te betalen. Het veerrecht was aan het eind van de achttiende eeuw aan de adellijke bewoners van het huis verleend die van de opbrengst weliswaar de veerman en het onderhoud aan pont en veerstoep moesten betalen, maar die er toch voldoende aan overhielden om in zekere welstand te kunnen leven.
Zo niet echter de barones die, toen de brug er eenmaal lag, over de reizigers die er gebruik van maakten niets meer te vertellen had. Ze bewoonde de laatste jaren het huis in haar eentje sinds haar eega uitgegleden was op de statige trap naar de bovenverdieping en met een klap beneden op de plavuizen van de hal terecht was gekomen. Op het geluid van de val was ze uit de salon gesneld maar kon niets meer voor hem doen. De dorpsdokter die in allerijl naar het huis kwam, evenmin.
Ze vertelde me de tragedie toen ik tijdens een van mijn wandelingen weer eens langs het huis kwam en een praatje met haar maakte. Ze was bezig met het opbinden van de rozen langs het hek en knikte me vriendelijk toe. Zo oud als ze was deed ze het meeste tuinonderhoud nog zelf, vertelde ze. Veel aanspraak had ze blijkbaar niet want ze toonde zich dankbaar voor mijn geduld bij het aanhoren van haar verhaal en toen ik haar vroeg of ik wat foto’s van het huis en het park mocht maken, stemde ze meteen toe zolang zij er maar niet op kwam te staan. Verlegenheid veinzend ging ze zo ver mogelijk van de lens afstaan, haar tuinhoedje over haar ogen drukkend. Die foto’s koesterde ik sindsdien in de weet dat het maar weinigen was gegeven om het terrein te betreden, laat staan met een camera. Het bordje met ‘verboden toegang, privéterrein!’ aan het toegangshek was daar duidelijk genoeg over.
Toen ik jaren later, en ditmaal op de fiets, het huis passeerde zag ik dat het toegangshek wijd open stond. Diepe sporen van zwaar materieel hadden van de toegangslaan een modderbad gemaakt. Ik wilde er het mijne van weten want ik vermoedde het ergste. De barones zou een dergelijke inbreuk op de schoonheid van haar landgoed immers nooit hebben toegestaan. Ik zette mijn fiets tegen het opengetrokken hek en liep het terrein op. Meteen na de bocht zag ik dat het goed mis was. Om het huis dat in een vervallen staat leek te verkeren, lagen hopen sloophout en allerhande bouwmateriaal. Van de hoge beuken en eiken die het huis omringden was zeker de helft gekapt en de in moten gezaagde stammen lagen slordig verspreid over het gazon. Een man in pak scharrelde met een telefoon tegen zijn oor geklemd tussen de rommel.
Nog voor hij me kon vragen wat ik kwam doen en of ik dat bord met ‘verboden toegang’ soms niet gezien had, stelde ik mij aan hem voor en vertelde ik hem dat ik een kennis was van de bewoonster. De man keek me onderzoekend aan en vertelde toen dat de barones niet meer leefde. Ze was op een ochtend gevonden door de loodgieter die voor een klusje naar het huis was gekomen. Die had haar in de tuin zien liggen met de grashark nog in haar handen. Nabestaanden had ze niet en dus waren pand en grond aan de gemeente toegewezen die het landgoed prompt in de verkoop zette. Wel acht projectontwikkelaars waren op de buit gedoken. Met de woningnood in het achterhoofd koos de gemeente voor het bureau dat de meeste appartementen in het huis kon realiseren. Naar verwachting zou de verbouw – maar liefst acht studio’s, meneer, met grandioos uitzicht over de uiterwaarden inclusief solarium, tennisbaan en, op de plek van de moestuin, een zwembad – in het najaar gereedkomen.
Door de modder teruglopend naar de weg schoten me de woorden van de barones te binnen toen ik haar enkele jaren gleden alweer voor het laatst sprak: ‘Niets blijft, beste jongen, dat heeft het leven mij wel geleerd. Het is zoals het is, heb er maar vrede mee.’ Een wijze raad die ik mij niettemin maar moeilijk eigen kan maken.