Neusspray

De dame van de apotheek die mij elk jaar weer van mijn hooikoorts af probeert te helpen, lacht me vanachter de balie ontwapenend toe wanneer ik met mijn getrokken nummertje op haar afstap. Door haar lach alleen al verdwijnt de helft van mijn klachten op slag, maar dat zeg ik haar natuurlijk niet. Temeer daar, eenmaal thuis, die klachten altijd weer dubbel en dwars terugkeren.

Ditmaal heeft ze iets nieuws voor me, zegt ze met twinkelende ogen van de voorpret. Om de spanning nog wat te verhogen houdt ze iets achter haar rug verborgen. Ik mag drie keer raden. Ik kom maar tot twee: een zuurstofapparaat en een vakantie op een pollenvrij eiland. Ze moet er hartelijk om lachen waarbij haar toch al gevaarlijk ver boven haar apothekersschort uitwelvende boezem vrolijk meedeint.

Dan tovert ze een klein bruin flesje met een knijpdop  tevoorschijn dat ze triomfantelijk omhoog steekt. Ik kijk ernaar en probeer iets van enthousiasme in mijn stem te leggen wanneer ik zeg dat het volgens mij een neusspray is.

Helemaal goed, zegt ze, maar het is niet zomaar een neusspray. Het is het nieuwste van het nieuwste op hooikoortsgebied. Het is hét middel tegen ontstoken neusslijmvlies en het werkt zo sterk dat je het maar één keer per week hoeft te gebruiken. Maar, waarschuwt ze met een opgestoken wijsvinger, je mag niet meer inspuiten dan twee pufjes per neusgat per keer.

Terwijl ik nadenk over het woord ‘pufjes’, volgt haar tweede waarschuwing: vooral van het neusschot afspuiten. Ik schrik. Wat zou er gebeuren als ik per ongeluk de verkeerde kant op zou spuiten? Zouden er dan spontaan gaten in mijn neusschot vallen? Of zou het kraakbeen langzaam wegsmelten? Of zou bij een overdosis mijn hele neus kromtrekken? Het flesje krijgt plotseling een angstaanjagend uiterlijk. Maar terwijl ik naar een formulering zoek om haar aanbod beleefd doch beslist te weigeren, heeft ze het flesje al in mijn hand geduwd. De bijsluiter zit er met een elastiekje omheen geklemd. Ik draai het flesje in het rond om te zien of er soms ergens een doodskop op staat afgebeeld.

Ze voelt mijn wantrouwen blijkbaar aan. Probeer het maar eens uit, zegt ze met warme stem, het kan echt geen kwaad. En ze lacht weer haar bekoorlijke lach. Ik besluit het flesje het voordeel van de twijfel te geven en laat het in mijn jaszak glijden.

Ach, zegt ze terwijl ze iets intypt in de computer op de balie, een keer een pufje teveel is ook geen ramp, je moet het alleen niet onbeperkt inspuiten, dat is het meer. En, voegt ze er ten overvloede aan toe, haar partner gebruikt het ook en hij is er heel tevreden over.

Ze heeft me overtuigd, maar dat van die partner had ik liever niet gehoord.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *