Markt

Het was stil tussen de kramen. Te stil naar de zin van de marktkooplui want ze stonden met verveelde gezichten en handenwrijvend tegen de kou achter hun koopwaar. Tegen elkaar beklaagden ze zich over de ochtendmist die de klanten bij de verwarming hield. Aan de stilte kwam echter abrupt een einde toen een kleine gedrongen man met een boodschappentas op wieltjes bij de groentekraam halt hield en met luide stem verkondigde dat het niet meer goed zou komen.

‘En waarom niet?!’

Op antwoord wachtend keek hij rond tot zijn blik op mij viel. ‘En waarom niet vraag ik u, mijnheer?!’

‘Eh…’, begon ik, snel overdenkend waar de man op zou kunnen doelen. Het weer? De economie? Zijn huwelijk misschien?

‘Omdat de jeugd geen opvoeding meer krijgt, mijnheer, daarom! Er wordt niet meer opgevoed tegenwoordig. Vroeger, ja, toen werd er nog opgevoed. Maar vandaag de dag moet alles maar kunnen. En wee je gebeente als je er iets van durft te zeggen! Heeft u het gelezen, mijnheer, van dat meisje van vijftien dat laatst is doodgestoken in Het Broek? Gewoon doodgestoken door een jochie van veertien! Kreeg-ie honderd euro voor. Veertien jaar! Waar moet het heen, mijnheer, dat vraag ik u!’

‘Ik heb het gelezen’, zei ik, ‘het is verschrikkelijk.’

‘Het is niet alleen verschrikkelijk, mijnheer, het is het begin van het einde, dat zeg ik u! Vroeger was je bang voor de politie. Tegenwoordig lacht de jeugd de politie in zijn gezicht uit.’

De marktkoopman schoof een plastic zak met sinaasappelen en groenten naar me toe.

‘Dat is dan acht euro veertig, mijnheer.’

Ik tastte in de binnenzak van mijn jas naar mijn portemonnee. Nu wendde de man zich tot de koopman.

‘Vroeger, mijnheer, vroeger trouwde je uit huis. Verkering, verloving, ondertrouw, trouwen. Dat was de volgorde en niet anders. Je zocht eerst een baan en je verloofde spaarde voor de uitzet en dan je trok na het huwelijk bij je ouders in want een woning voor een jong stel was er niet bij. Tegenwoordig zegt de jeugd met achttien jaar ‘ajuus’ tegen de ouders en gaat op kamers wonen. Dat kan dan toch niks worden, mijnheer, zegt u nou zelf!’

De koopman haalde zijn schouders op en deponeerde het geld dat ik hem gaf in een la onder de weegschaal.

‘Het is altijd wat en het zal zijn tijd wel duren. Wordt u al geholpen trouwens?’

De man naast me hoorde de vraag niet of deed alsof en wendde zich weer tot mij.

‘En weet u wat het ergste is, mijnheer? Er is niemand die de jeugd meer corrigeert. Vroeger kreeg je een tik van de onderwijzer als je niet je gemak hield in de klas. En als je er thuis over begon, kon je nog een schop onder je kont van je vader erbij krijgen! Dat hielp. Maar als je als leraar tegenwoordig iets tegen die blagen zegt wat hen niet zint, krijg je een aanklacht wegens kindermishandeling! Laatst nog die conrector die de cel in moest omdat ie zo´n rotjoch de klas uitgezet had! Het is toch niet te geloven, mijnheer!’

Uit mijn ooghoek zag ik een groepje opgeschoten jongens de markt opkomen. Met hun petjes over de ogen en de capuchons eroverheen getrokken maakten ze niet de indruk zich erg thuis te voelen in de wereld. Toen ze elkaar ook nog probeerden om te duwen, zag ik mijn buurman bleek wegtrekken.

‘Kijk, mijnheer, dat bedoel ik nou!’, zei hij met gedempte stem. ‘Moet je zo´n stelletje apen nu eens zien! Wij werkten vroeger op de zaterdagmorgen. Wij hadden op hun leeftijd helemaal geen tijd om over de markt te zwerven. Moet je ze nou toch eens zien, het lijken wel een stelletje overvallers zoals ze erbij lopen!’

De jongen die het dichtst langs de fruitkraam liep kreeg een duw van een van zijn maten waardoor hij tegen de stellage botste en er een dozijn sinaasappelen op de grond rolde. Even keken de jongens rond, toen bukten ze zich, raapten het fruit op en legden het zorgvuldig en onder het uiten van excuses terug op de kraam.

De man naast me keek het tafereel met opgetrokken wenkbrauwen aan en schudde het hoofd.

‘Het is niet te geloven’, mompelde hij toen. ‘Het is werkelijk niet te geloven.’

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *