(Illustratie: Catherine)
Ik ben een stadsmeisje, dat heel graag in de natuur verblijft. Ik maak dagelijks wandelingen met mijn honden door bos, heide en verlaten natuurgebieden. Het liefst kom ik geen mens tegen, wandel ik alleen met mijn windhonden en geniet ik van de vrijheid en de stilte. Zowel mijn honden als ik hebben het nodig. Zij om lekker hun energie kwijt te kunnen raken, ik om vitamine groen op te doen en mijn batterij op te laden.
Ik woon en werk middenin het hart van Arnhem. Een stad die steeds drukker bezocht wordt en waarmee ik, als ik eerlijk ben, een haat-liefdeverhouding heb. De stadskern is een dorp. Iedereen kent iedereen. Het is fijn, voelt vertrouwd en ik voel me geborgen in mijn huis en directe leefomgeving. Van de andere kant wordt de stad dagelijks overspoeld door mensen die van buitenaf een dagje “leuk” komen doen en daarmee de rust in het “dorp” verstoren. Niet alleen met hun aanwezigheid, maar ook met alle rommel die ze achterlaten.
Een paar jaar geleden dacht ik de oplossing te hebben gevonden in de vorm van een volkstuin aan de bosrand van park Zypendaal. Ik liet mij inschrijven en na een jaar of zes kreeg ik een tuin aangeboden. Ik was dolenthousiast, in mijn hoofd had ik het plaatje al compleet. Ik zou er een bostuin van maken, met een huisje erin waar ik kan schrijven. Een appel- en perenboom, frambozen en bessenstruiken en voor de rest wilde ik het bos laten doorlopen in de tuin. Heerlijk! Rust, stilte en natuur binnen handbereik en een tuin grenzend aan het bos zorgt zomers voor verkoeling. Ik woon qua temperatuur in een paarse zone en een groene oase is ideaal voor de steeds warmer wordende zomers.
Mijn droom viel in duigen toen ik hoorde dat er in de tuin asbest aanwezig was. Maar al snel volgde een tweede aanbod. En wat voor een aanbod, compleet met huisje en al. Oké, het moest gedeeld worden met een medetuinder, iets minder fijn, maar niet onoverkomelijk.
Ik maakte een afspraak met de schoonvader van de oud-huurder, die mijn buurman zou worden, om de tuin te gaan bezichtigen. Ik liep ruim op tijd naar de plek waar ik mijn auto geparkeerd had, maar tot mijn grote schrik stond hij daar niet. Na twintig minuten zoeken had ik hem eindelijk op een andere locatie gevonden. Normaal gesproken geeft mijn telefoon exact aan waar mijn auto staat, maar deze keer ging die vlieger niet op. Omdat ik een paar minuten te laat voor mijn afspraak zou zijn, belde ik de man in kwestie op:
‘Met Hans.’
‘Goedemorgen, met Felicita Vos. Sorry, ik ben ietsje later dan afgesproken omdat ik mijn auto niet kon vinden, maar ik ben onderweg en over een paar minuten bij u.’ Ik reed snel naar de Parkweg, parkeerde mijn auto en rende naar de desbetreffende tuin waar Hans mij stond op te wachten.
‘Je hebt zeker teveel gezopen gisteravond,’ verwelkomde hij mij allerhartelijkst. Ik keek in het gezicht van een wat oudere man met een slecht passend kunstgebit dat op en neer bewoog. Hij droeg een knalrood jack en een donkerblauwe pet op zijn kalende hoofd waar nog net wat resten van grijze pluisjes onder vandaan kropen.
‘Nee meneer, ik drink geen alcohol,’ antwoordde ik beleefd. Mijn poging om hem uit te leggen hoe mijn vertraging tot stand was gekomen, interesseerde hem zogezegd geen hol. Hij nam mij met een minachtende blik van top tot teen op en liep vervolgens de vrijgekomen tuin in.
‘Prachtig! Mooi huisje ook. Ik zou graag die helft willen hebben en ga die dan afzetten voor mijn honden zodat de buren er geen last van hebben,’ riep ik enthousiast.
‘Honden? Neem jij honden mee?’
‘Eh, ja. Mijn honden zijn altijd bij mij, dus ook als ik hier in de tuin ben. Nogmaals, ik wil niet dat ze bij iemand anders de tuin inlopen of op wat voor een manier dan ook overlast veroorzaken, dus ik ga de tuin afzetten.’
‘Gooi ze maar in een hok. Ergens daarachter ofzo,’ zei de man vol afschuw naar een plek in de verte gebarend.
‘Dat ga ik echt niet doen!’
‘Wij willen hier geen afscheiding. We willen het openhouden. Gooi je honden maar in het bos hierachter.’
Mijn mond viel open. Ik zag zoveel haat en afschuw in zijn ogen dat ik ongewild achteruit deinsde.
‘Ga maar liever met je honden wandelen en laat ze thuis, nog beter,’ voegde de man eraan toe.
‘Ik wandel dagelijks uren met mijn honden meneer,’ zei ik beleefd.
‘Ja, ja, dat zal wel. Nou, ik zou eerst maar eens contact opnemen met de beheerder. Die vindt het vast niet goed.’
‘Dat heb ik al gedaan en hij vindt het prima.’
De man, die mijn buurman zou worden, gaf me morrend een sleuteltje en kondigde aan dat hij via mijn tuin naar die van hem zou lopen.
‘Pas maar op,’ zei een goede vriendin van mij toen ik haar ’s avonds erover sprak. ‘Straks gooit die gek nog gif in je tuin.’
Daar had ik niet aan gedacht. Maar terugdenkend aan de haat en afschuw die van hem afdroop vond ik het een reële gedachte.
Een dag later belde Hans mij op.
‘Ik heb je de verkeerde sleutel gegeven. Kun je hem terugbrengen?’
‘Dat kan en bij deze zie ik ook van de tuin af. Ik heb gemerkt dat u er tegen bent dat ik mijn tuin wil afzetten, denkt dat ik een hondenkennel ga aanleggen en vindt dat ik mijn honden in een hok moet opsluiten. Ik voel me niet welkom en het lijkt me daarom geen goed idee om hiermee door te gaan.’
‘Dat klopt,’ beaamde hij.
Wie nu denkt dat ik het hierbij heb laten zitten, heeft het mis. Ik heb de Stichting hierover geïnformeerd en er blijken meer klachten over deze man te zijn. Toch jammer, dat je als bewoner van de binnenstad zo verlangt naar een stukje buitenleven, het vindt en dat iemand met weinig tot geen empathie én een afschuw van honden het voor je bederft. Maar ik geef mijn droom niet op. Ooit vind ik een tuin in een bos of aan een bosrand waar het goed toeven is voor mij en mijn honden en waar ik heerlijk schrijven kan.