Herinneringen: Ochtendgroet

Je kon op twee manieren vanuit ons dorp naar de middelbare school in de stad fietsen: langs de zuidkant van de rivier, dat was de kortste weg, of beter gezegd de minst lange, of via de noordkant. Het verschil zat ‘m niet alleen in de afstand maar ook in de toestand van de weg. De zuidelijke dijk was druk en gevaarlijk. Vooral wanneer er tractoren op het land waren geweest kon het plaveisel spekglad zijn door de platgereden modderkluiten. Daar had je op de noordelijke dijk minder last van omdat daar geen akkers lagen maar weilanden en boomgaarden. Bovendien reed er nauwelijks verkeer, wat je in de winter goed kon zien wanneer je vaak als eerste een bandenspoor door de ’s nachts gevallen sneeuw trok.

De noordkant van de rivier was echter ook om een heel andere reden aantrekkelijker. Halverwege de route stond namelijk een boerenhoeve, omgeven door oude beuken en kastanjes. Hij maakte op mij altijd een eenzame indruk omdat er in de wijde omgeving geen andere boerderijen stonden en het er zo stil was. Geen blaffende honden, geen koeien in de stal die met de hekken rammelden en nooit een auto of trekker op het erf. Maar wat de boerderij het meest bijzonder maakte was de vrouw des huizes. Wanneer ik langsreed stond ze steevast achter het keukenraam de afwas te doen. En als ik bij wijze van groet mijn hand opstak zwaaide ze altijd terug. Ze was veel ouder dan ik, maar met lang krullend kastanjebruin haar was ze mooi en haar hoofd hield ze altijd koket scheef als ze zwaaide. Dat even zwaaien naar elkaar fleurde die eeuwige rit naar school op en het troostte soms ook als het op school wat minder ging.

Tot die ene ochtend in mei. Ik reed op mijn gemak in het ochtendzonnetje langs de boerderij maar viel bijna van mijn fiets van schrik. De boerin stond er wel en zwaaide ook zoals gebruikelijk maar ditmaal stond ze half ontbloot achter het raam. Het wit van haar borsten stak bijna lichtgevend af tegen het bruin van haar schouders. Haar hoofd hield ze weer even koket scheef als altijd. Misschien stond ze er zelfs wel helemaal naakt, maar omdat de vensterbank tot haar middel reikte, kon ik dat niet zien. Pas toen ik honderd meter verder was drong wat ik gezien had goed tot me door. Ze had wel gezwaaid maar misschien had ze ook wel gewenkt! Zou dat opzij gehouden hoofd misschien een uitnodiging zijn geweest? Of was dat alles slechts mijn eigen invulling, een wensgedachte? Ik bracht die dag weinig terecht van de paar overhoringen die ik kreeg en stond tot verbazing van de leraar en mijn klasgenoten te stamelen en te stotteren voor het bord.

De eerste paar weken na deze gebeurtenis durfde ik niet meer de route langs de boerderij te nemen en koos ik voor de saaie zuidkant van de rivier, mij intussen steeds maar afvragend wat ik met die ervaring aan moest. Tot mij op een gegeven moment een plan inviel. Op een ochtend dat de eerste twee lesuren waren uitgevallen reed ik toch op het gebruikelijke vroege tijdstip in de richting van de boerderij maar stapte ik achter een paar struiken van de fiets. Daar draaide ik het ventiel van de voorband los, liet de lucht eruit lopen en draaide hem weer vast. Met de fiets aan de hand liep ik het pad op naar de boerderij en belde aan. Even later klonk het gerammel van een grendel die werd weggeschoven en daar stond in de geopende deur de vrouw van mijn dromen. Ze droeg een grijs schort met een wit bloemmotief en ze hield haar hoofd iets scheef zoals ik dat kende van alle keren dat we naar elkaar zwaaiden. Ik vanaf de dijk, zij vanachter het keukenraam. Maar dat was eigenlijk het enige dat ik herkende! Zo van dichtbij leek haar gezicht in die paar weken wel twintig jaar ouder te zijn geworden. En de kleur van haar haar was helemaal niet kastanjebruin maar hield het midden tussen grijsblond en fletsrood. En het glansde ook helemaal niet zo mooi als ik steeds meende te hebben gezien maar hing dof en een beetje sliertig op haar schouders.

Ze keek me met grijze ogen wat wantrouwend aan. Ik wees op mijn fiets.

‘Ehm, ik heb een lekke band. Zou ik misschien even uw fietspomp mogen gebruiken?’

Ze fronste en haar blik kreeg iets afwijzends.

‘Als je band lek is heb je niets aan een fietspomp.’

Ik slikte. ‘Misschien is het maar een klein gaatje. Als ik hem heel hard oppomp kom ik er een paar kilometer verder mee.’

Ze haalde haar schouders op en liep naar binnen. Even later kwam ze weer naar buiten met een fietspomp en overhandigde me die zwijgend. Ik sloot het slangetje aan op het ventiel en pompte net zo lang tot de band keihard was. Ze keek stilzwijgend toe.

‘Klaar’, zei ik. ‘Ik probeer het. Bedankt.’

Ze knikte even en zonder iets te zeggen liep ze met de pomp weer naar binnen.

Ik liep terug naar de dijk en stapte op. De rest van mijn schooltijd heb ik alleen nog maar de zuidelijke route langs de dijk gevolgd.

Het is vele jaren later en ik fiets door de streek waarin ik ben opgegroeid en jarenlang naar school ging. De dag is pas een paar uur oud en het prille zonlicht weerkaatst op de rivier. Ik ruik het gemaaide gras en hoor de kieviten, al zijn het er niet meer zoveel als in mijn jeugd toen er soms zwermen van tientallen vogels overvlogen. Ik ben benieuwd of er veel veranderd is in het landschap en hoop in stilte van niet. Plotseling realiseer ik me dat ik op de dijk fiets waar ik vroeger altijd reed op weg naar school. En dan zie ik opeens ook in de verte de boerderij van die zwaaiende boerin. Ook de struik waarachter ik mijn band liet leeglopen staat er nog, al is hij wel vijf keer zo groot geworden. Wanneer ik vlak bij de hoeve ben fiets ik zo langzaam mogelijk. De boerderij lijkt verlaten maar de moestuin ligt er goed onderhouden bij. Net wanneer ik weer wil aanzetten zie ik een vrouw die naast de schuur de was ophangt. Ze draagt een grijs schort met een wit bloemmotief. Haar krullend haar hangt tot op haar schouders en is lichtgrijs, bijna wit.

Wanneer ik vaart maak kijkt ze even mijn kant uit. Werktuiglijk steek ik mijn hand op. Gedachteloos zwaait ze terug.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *