Herinneringen: Wedijver

Zij zat links vooraan, ik helemaal aan de andere kant van de klas. Maar omdat ik niet in de voorste bank zat maar in die erachter, kon ik haar vanaf mijn plek goed zien. Weliswaar schuin van achteren maar dat was ook wel zo veilig want dan kon zij niet zien dat ik haar stiekem observeerde. Hoewel ik niet de illusie koesterde dat het tussen haar en mij ooit iets zou worden, daar was ze immers veel te mooi voor, groeide er wel een, zij het eigenaardige, verhouding tussen ons.

Dat begon in de les Nederlands. Wij waren beiden goed in dit vak. Voor de meesten in onze klas was het schrijven van opstellen en boekbesprekingen een nachtmerrie, maar voor haar en mij niet. In tegendeel, een opstel wilden we iedere dag wel schrijven bij wijze van spreken. Het spannendst was echter niet zozeer het schrijven van dat opstel als wel de vraag wie van ons tweeën er het hoogste cijfer mee haalde.

De leraar Nederlands placht bij het opnoemen van de cijfers een indringend ritueel te volgen. Hij ging er achter zijn lessenaar eerst eens goed voor zitten, nam het cijferboekje ter hand en keek vervolgens peinzend de klas in. Alsof hij zich moest herinneren wat hij ook weer deed in dit gebouw. Dan kuchte hij een paar keer, nam zijn bril af, maakte die eens goed schoon en pakte het boekje weer op. De namenlijst langslopend schudde hij vervolgens mistroostig zijn hoofd en liet moedeloos het cijferboekje weer zakken.

Overal in de klas gingen handen in de richting van de maagstreek. Dan leek hij zich te herpakken, hield het boekje weer voor zich, keek nog eens goed of hij de juiste pagina wel voor zich had en begon de namen langzaam voor te lezen. De meeste klasgenoten waren al blij als ze een vijfenhalf hadden gehaald in de weet dat zo’n cijfer in de regel naar boven wordt afgerond. Wanneer hij bij mijn naam was aangeland, leek hij te stoppen met ademhalen, keek nog eens goed in het boekje, hield het tegen het licht om te controleren of het cijfer er wel echt stond, zocht de klas af naar de plek waar ik zat, knikte langzaam voor zich heen en noemde dan pas het cijfer: achtenhalf.

Mijn klasgenoten keken steevast met een mengeling van bewondering en afgunst mijn kant uit. Dan ging hij door met voorlezen, hoofdschuddend bij elke onvoldoende en dat waren er doorgaans nogal wat. Tot hij bij haar naam kwam. Dan herhaalde zich de rite van de stokkende ademhaling, het tegen het licht houden van het boekje en het voor zich uit knikken voordat hij het cijfer noemde: een negen min. En dan gebeurde het, ik zat er al op te wachten. Dan draaide haar hoofd heel langzaam in mijn richting en keek ze mij met een superieure blik een fractie van een seconde aan. Dan draaide het hoofd weer terug en liet ze, door zich iets voorover te buigen, haar haren langs haar gezicht vallen als het doek aan het einde van een voorstelling.

Pas na het eindexamen bleek dat ze mij al die jaren net zo aardig had gevonden als ik haar. Zo kan dat soms gaan. Weliswaar groeide er ook nog een romance uit, maar die was van dermate korte duur dat je het met goed fatsoen geen relatie kon noemen.

Afgelopen week is ze na maanden ziek te zijn geweest, overleden. Haar lichaam was na een onbarmhartige aandoening weggeteerd maar haar geest was ongebroken. Tot het eind toe bleef ze helder en ondernemend, schreef zelf de enveloppen voor de overlijdenskaartjes en zette op de achterkant met een meerkleurenpen haar naam. Ook de regie van haar uitvaart nam ze in eigen hand, die moest vooral niet somber en donker zijn maar licht en vrolijk. Niet opgebaard wilde ze worden in een kille aula maar gezellig onder elkaar in een grand café. En de gasten moesten er ook vrolijk uitzien en één bloem per persoon was meer dan genoeg.

Er waren die ochtend inderdaad gasten in vrolijke hemden en bloemetjesjurken, maar mij lukte het niet om in feeststemming te komen. Ook daarin was ze beter dan ik.

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

4 gedachten over “Herinneringen: Wedijver”

  1. en zo blijven er dan ( gelukkig) heel veel verschillende mensen te bestaan.
    leve de verscheidenheid. mooi stukje Ed bedankt.

Laat een reactie achter op andrea jacobs-verschuure Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *