Coronaria

Even dacht ik het boemeltje naar Tiel helemaal voor mijzelf te hebben. Maar toen ik mijn jas uittrok kwam er een paar banken verderop een gestalte overeind, een versleten jaren-20 hoed over zijn ogen gedrukt en een sjaal om zijn hoofd gewikkeld.

Met weidse armgebaren probeerde hij me iets duidelijk te maken, maar ik verstond alleen het woord ‘ziek’. Dat kon natuurlijk van alles betekenen. Misschien probeerde hij me duidelijk te maken dat hij ziek was. Maar omdat hij op zijn sjaal wees kon het ook betekenen dat hij juist probeerde om niet ziek te worden. Misschien ook wilde hij me aanraden om net als hij een sjaal om mijn hoofd te doen. Uit voorzorg.

Ik hief mijn handen op om uit te drukken dat ik hem niet begreep. Daarop greep hij de sjaal en wikkelde deze in trage bewegingen van zijn hoofd af. Er verscheen een gezicht met donkere ogen en borstelige wenkbrauwen. Maar tot mijn verrassing ging de rest van zijn gezicht schuil achter een groezelig mondkapje. Iemand – maar misschien was hij het zelf wel geweest – had er voor de grap met rode viltstift een groot vraagteken op getekend, precies onder zijn neus.

Ik moest even glimlachen bij de gedachte dat een vrouwspersoon bij het verlangen naar een zoen op deze manier blijk had gegeven van haar teleurstelling. De man interpreteerde mijn glimlach echter anders.

‘Ziek! Allemaal ziek!’ Hij maakte daarbij weer dezelfde weidse armgebaren. ’Ik ziek niet! Nooit niet ziek, ik!’

Ik knikte maar wat.

Op dat moment openden zich de deuren en kwam een gezin de trein binnen. Nog net op tijd want op hetzelfde ogenblik klonk het vertreksignaal. De beide kinderen sprongen op de lege bank voor mij af.

‘Nee, Erikje, niet op die bank! Jij ook niet, Sylvia. Niet zo dicht bij die meneer!’

De kinderen sprongen met de energieke kracht die kinderen op die leeftijd eigen is weer op en volgden hun ouders die een bank verder plaatsnamen.

De trein had zich amper in beweging gezet of over de rugleuning verschenen twee lachende kinderkopjes.

‘Meneer, meneer, weet u hoe de tante in Suske en Wiske heet?’

Tijd om na te denken kreeg ik niet.

‘Coronia! Tante Coronia!’

Ze moesten de grap al wel honderd keer verteld hebben maar ze konden er maar geen genoeg van krijgen. Gierend van de lach lieten ze zich weer terugvallen op hun bank.

Ik zag het broodmagere lijf van tante Sidonia weer voor me, met haar stille liefde voor Lambiek. Als kind al had je door dat het tussen die twee nooit iets zou worden.

In Tiel aangekomen zette ik mij neer op een bank op het perron om wat notities voor dit stukje te noteren. Een jonge vrouw liep voor me langs maar keerde op haar schreden terug. In haar halfhoge laarsjes, strakke broek en leren jasje zag ze er prachtig uit. Naar mijn opschrijfboekje kijkend vroeg ze: ‘Mijnheer, vindt u het goed als ik even naast u kom zitten?’

Met het mondkapje van mijn medereiziger nog vers in mijn geheugen schudde ik afwijzend het hoofd.

‘Nee, het spijt me. Liever niet.’

Ze keek me teleurgesteld en ook een beetje beledigd aan. ‘Nou, dat valt me van u tegen. Van een afstandje leek u zo’n aardige man.’

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Eén gedachte over “Coronaria”

Laat een reactie achter op harmen de vries Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *