Herinneringen: Zweefvliegen

Omdat het in mijn jonge jaren mijn droom was om piloot te worden, dacht ik slim te zijn door mij voor een zweefvliegcursus aan te melden bij de KNVvL, de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart. Met een zweefvliegbrevet op zak, zo had ons op school een wervingsofficier van de luchtmacht verteld, had je een streepje voor bij de toelatingsprocedure voor jachtvlieger.

Na lang zeuren waren mijn ouders bereid om de cursus te betalen. Niet dat die veel kostte want de cursus werd grotendeels gefinancierd door de overheid en de burgerluchtvaart. Beide hadden er immers alle belang bij dat gezonde Hollandse jongens (meisjes kwamen toentertijd nog niet in aanmerking voor de vliegerij) na hun schooltijd voor het beroep van piloot zouden kiezen.

De cursus werd gegeven op het zweefvliegveld Terlet, net iets ten noorden van Arnhem. Je was er tijdens de zomervakantie een paar weken intern waarbij je je diende te verdiepen in de theoretische beginselen van het zweefvliegen. Als het weer het toeliet mocht je elke dag een keer vliegen in een tweepersoons zweefvliegtuig, de leerling voorin, de instructeur achterin. En dat net zo vaak tot hij je geschikt achtte om solo te vliegen zoals dat heette. Was je eenmaal zo ver gevorderd dan waren de eisen om voor het B-brevet in aanmerking te komen niet zwaar meer: ‘Vijf solovluchten van ten minste 60 seconden, met tijdens elke vlucht ten minste één volle cirkel, waarbij in een van tevoren aangegeven richting geland dient te worden’.

Niettemin kreeg de cursus voor mij een grillig verloop. Dat had alles te maken met het feit dat ik het halen van het brevet als middel zag en niet als doel. Waar de andere jongens genoten van het vliegen en alles eromheen (een enkeling uitgezonderd die vanwege vliegangst eerder afhaakte), maakte ik me vooral zorgen of ik wel goed genoeg zou zijn als zweefvlieger. Stel je voor dat ik een fout zou maken en dat dat in een of ander verslag zou komen te staan, dan kon ik wel fluiten naar een toekomst als jachtvlieger… Dit idee bedrukte mij dusdanig dat ik bij iedere vlucht weer gespannen achter de stuurknuppel plaatsnam. Een instelling die niet bepaald bevorderlijk is in deze tak van sport waar fouten catastrofaal kunnen zijn zoals ieder jaar weer blijkt wanneer een zweefvlieger bij het landen in de bomen rond het vliegveld belandt. Bovendien vroeg ik mij tijdens de vlucht regelmatig af of de monteurs beneden wel alle moertjes en boutjes in mijn toestel goed hadden aangedraaid. Misschien waren ze wel even afgeleid geweest door een leuk liedje op Arbeidsvitaminen of door die mooie serveerster uit de kantine en een parachute had je als leerling-zweefvlieger niet aan boord…

Wat evenmin bevorderlijk was voor mijn ontspanning in die weken was de ingelaste oudermiddag. Vaders en moeders mochten een kijkje komen nemen in de slaapzaal, de keuken en de hangar. En er was tijd ingeruimd voor een gesprek met de instructeur. En daar zag ik het al in gedachten misgaan. Gevraagd naar mijn vorderingen zou de instructeur ongetwijfeld zeggen dat hij wel betere vliegers-in-spé in zijn toestel had gehad, waarop mijn ouders zich dan weer hoofdschuddend tot mij zouden richten: ‘Zie je wel, wij hebben het altijd al gezegd, dit is niets voor jou.’

Van dat ouderbezoek kan ik mij nauwelijks meer iets herinneren, maar dat zal wel een typisch voorbeeld van verdringing zijn. Wel is er een foto van hun bezoek bewaard gebleven. Je ziet daarop mijn moeder, voorzien van een die ochtend gezet permanent, voorin in het toestel zitten, klaar voor de start. Daarachter mijn instructeur die een gezicht trekt alsof hij die middag wel iets beters te doen had. Zelf sta ik er wat pummelig bij, de weerzin tegen dit alles druipt van mijn gezicht.

Bij mijn verhuizing een paar jaar geleden kwam ik tussen mijn paperassen een grijs kartonnetje tegen. Het bleek mijn zweefvliegbrevet te zijn, drieënvijftig jaar oud inmiddels. Voor de grap belde ik het KNVvL: of dat brevet nog verlengd kon worden? Ik had een hilarische reactie van de dame aan de andere kant van de lijn verwacht, maar integendeel: mail uw gegevens maar door, meneer, dan stuur ik het per post en heeft u het deze week nog in de bus. Drie dagen later lag mijn nieuwe brevet inderdaad op de deurmat, inclusief het bijbehorende insigne. Met dat papiertje in de hand kan ik morgen in een zweefvliegtuig stappen. Maar of dat na al die jaren nog verantwoord is, is natuurlijk de vraag…

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

4 gedachten over “Herinneringen: Zweefvliegen”

  1. het gezicht van je moeder staat inderdaad wat vrolijker dan dat van jou, maar ja je kunt nog steeds gaan zweefvliegen.
    Andrea

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *