Huis V.


Het was de laatste dag van het seizoen dat het kasteel nog open was. En ik had geluk, de oktoberzon gaf nog genoeg warmte om achter het gebouw op het terras te kunnen zitten. Jas aan en das om weliswaar, maar toch. Nog een uur, dan zou ze wegzinken achter het zwaar geboomte dat de gracht omzoomde. Dan ook zou de herfstkou opstijgen uit het water en werd het zaak om te verkassen.

De beheerder van het kasteel had niet meer op gasten gerekend en de rieten stoeltjes vast over de tafeltjes geklapt. Maar hij herkende me van eerdere bezoeken en stond toe dat ik me er een plaatsje zocht. Met de rijp nog over de velden en een enkel waterhoentje in het voor het overige doodstille water, was het een oase van rust. Hoog boven de bomen trokken ganzen over en een eenzame buizerd liet zijn klagelijke roep horen.

Toen opeens klonken stemmen achter de heg.

‘O, kijk Toos, daar kun je zitten!’

‘Waar?’

‘Daar bij de gracht! Kom, dat is een mooi plekje!’

‘Gaat niet, dames.’ Het was de stem van de tuinman die bezig was het grind onkruidvrij te maken. ‘Het terras is gesloten.’

‘Maar die man zit daar wel!’

‘Ja, maar dat is een uitzondering. ’t Is een schrijver, ziet u.’ De man dempte zijn stem. ‘Die zit daar voor z’n inspiratie, begrijpt u wel?’

‘Maar als die man daar zit mogen wij daar ook wel zitten. We leven in een vrij land, hoor!’

Het schrapende geluid van een hark klonk, de tuinman had zijn kortdurende verzet opgegeven.

Twee dames met ieder een rugzakje om kwamen het gras oplopen.

‘Dag meneer.’

Ik beantwoordde de groet en verdiepte me weer in mijn schrijfwerk.

‘Nou, Toos, we gaan hier zitten, hoor. Naast die meneer. Wat een zalig plekje is dit, hè zus?’

‘Het is het op een na zaligste plekje dat er is’, zei de ander.

‘Hè, Toos, nou niet meteen weer van die seksuele dingen suggereren. Niks van aantrekken, hoor meneer, mijn zus is altijd bezig met die intieme zaken.’

‘Helemaal niet altijd!’

‘Wel waar, zus. In ieder geval altijd als wij samen wandelen. Bent u schrijver van beroep, meneer?’

Ik zuchtte diep en kon me nog net inhouden om mijn adem niet sissend naar buiten te laten komen.

‘Ik vraag dat omdat er zo’n opschrijfboekje bij u op tafel ligt. Schrijvers hebben toch altijd een notitieboekje bij zich? Heb ik ergens gelezen, hoor.’

‘Meneer, schrijft u ook over seksuele dingen en zo?’ De stem van de ander.

‘Toos!’

‘Nou, Yvonne, ik mag dat toch wel vragen?! Die Heleen hoe heet ze ook alweer doet dat ook. Alles wat zij ’s nachts met haar man doet schrijft ze op.’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Nee? Nou, dan zal het wel een saai boek worden.’

‘Toos, gedraag je toch eens een keer in gezelschap!’

‘Hoezo, dat mag ik toch wel zeggen? We leven in een vrij land zeg jij altijd.’

‘Je moet eens ophouden met die rare vragen, zus. Meneer hier probeert wat te schrijven en dan moet je hem niet zo lastigvallen.’

Er trad een korte stilte in. Ik keek naar de zon. Ze had haar kracht verloren. Haar stralen reikten nog maar net over de toppen van de bomen. Ik huiverde en stond op.

Naast me werd een arm uitgestoken.

‘Wilt u een foto van ons maken, meneer?’

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *