Wandelen

Het bankje miste een rugleuning, maar het uitzicht over de vlakte was prachtig. En ik was na drie uur lopen blij mijn rugzak voor even te kunnen afdoen, want mijn overhemd was tot op de rug doorweekt. Ik schroefde de dop van de thermoskan en schonk mezelf een kop koffie in. Toen ik opkeek zag ik haar aan komen lopen. Ze droeg een korte broek, hoge kousen en een groen jagershoedje wat me op een vreemde manier even aan Tirol deed denken. Achter zich aan sleepte ze een grijs, stoffig hondje dat met zijn korte pootjes moeite had om door het zand heen te komen. Telkens wilde het dier even gaan liggen om bij te komen, maar dan gaf ze weer een rukje aan de riem en dribbelde het beestje weer een eindje moeizaam voort. Toen ze me zag zitten bleef ze staan en haar gezicht betrok. Ze boog zich over naar haar hondje.

‘Ons bankje is bezet, zie je dat, Moppie? Nu kan het vrouwtje daar niet zitten, hè? Nee, nu kan het vrouwtje daar niet zitten. Want die meneer zit er al. Die meneer is ons voor geweest. En nu moeten wij een ander bankje gaan zoeken. Nou, kom maar mee, dan krijgt Moppie straks wel wat te drinken van het vrouwtje.’

Zonder me te groeten vervolgde ze haar weg. Het hondje keek af en toe nog om. Misschien om te controleren of ik niet alsnog vertrok. Ze had er met haar Moppie gerust bij mogen komen zitten al heb ik het eigenlijk niet zo op honden in natuurgebieden. Het wild heeft een scherpe neus en of het nu om een rottweiler gaat of om een dwergpoedel, de geur van een hond is voor het wild de geur van een hond en het laat zich dan minstens een uur niet meer zien.

Niet veel later bereikte ik het dorp. Een najaarszonnetje maakte het aantrekkelijk om nog even een plaatselijk terras aan te doen voor ik de bus terug naar de stad zou nemen. Vanwege de onverwachte nazomerwarmte had de uitbater het opgestapelde meubilair weer over de tegels verspreid, hier en daar zelfs voorzien van een parasol. Ik had geluk, er was nog net één tafeltje vrij. Toen ik mijn bestelling opgegeven had en de ober weer naar binnen was gegaan, was daar opeens de vrouw met het hondje weer. Ze was blijkbaar boodschappen wezen doen want ze droeg een grote zak met hondenbrokken waar haar hondje telkens kwispelend naar opkeek. Ze stond in de ingang ven het terras en haar ogen zochten de tafeltjes af en bleven uiteindelijk bij het mijne steken.

‘Kijk, Moppie, daar is die meneer van het bos weer. Meneer is aan het laatste lege tafeltje van het terras gaan zitten, zie je dat? Wij waren eigenlijk eerder, maar Moppie wilde zo graag brokjes, hè? Ja, Moppie wilde eerst graag brokjes van het vrouwtje. Maar nu zijn we ons tafeltje kwijt. Nou, kom maar mee, dan gaan we wel ergens anders een plekje zoeken.’

Ze draaide zich om en liep gevolgd door haar hondje de dorpsstraat in. De overige gasten keken afwisselend naar mij en naar de zich verwijderende vrouw. Hun blikken varieerden van verbazing tot stil verwijt. Ik voelde de neiging opkomen om mij hardop te verontschuldigen, maar besefte tegelijkertijd dat ik de situatie daarmee alleen maar zou verergeren.

Het voorval had het plezier van een kop koffie in het zonnetje verknoeid en ik besloot snel af te rekenen. Dan maar een bus eerder naar de stad. Toen ik opstond en mijn rugzak omsloeg daalde er een ongemakkelijke stilte neer over het terras. Ik spoedde me tussen de tafeltjes door en liep de uitvalsweg in waar ik een bushalte wist. Ik was er net op tijd, want amper had ik mijn rugzak weer laten zakken of daar kwam de bus al de bocht door. Ik stapte in en nam plaats op de voorste bank. Mocht het terras dan tegengevallen zijn, ik had nog wel een mooie bustocht door de bossen tegoed. Langzaam daalde de rust weer in me terug en ik strekte zo goed en zo kwaad als het ging de benen om van de rit te kunnen genieten. Met een beetje geluk zou ik tussen de bomen toch nog wild zien nu de zon wat lager stond en de dag langzaam naar haar eind kroop.

De bus remde vrij plotseling voor een volgende halte en de deur zoefde open. Ik herkende haar niet meteen toen ze de bus in kwam omdat ze haar hoedje had afgedaan, maar zij herkende mij onmiddellijk. En nog voor de chauffeur zijn stempelapparaat had kunnen laten neerdalen, griste ze haar strippenkaart weg.

‘Kijk, Moppie, daar heb je die meneer weer! Hij zit op ons plekje voor in de bus, zie je dat?! Wij zitten daar altijd, maar nu zit die meneer er. Ja, nu zit die meneer daar weer. Nou, dan nemen we de volgende bus wel. Kom maar weer mee met het vrouwtje.’

Met een korte groet stapte ze uit. Ik greep de rugzak die tussen mijn voeten stond en schoot overeind. Met een gebaar naar de chauffeur om even te wachten sprong ik de paar treetjes af.

‘Mevrouw, mevrouw, wacht even!’

De vrouw draaide zich verschrikt om. Toen bukte ze zich, greep haar hondje van de straat en liep op een holletje richting dorp.

‘Vlug, Moppie, kom mee! Daar komt die meneer aan!’

Auteur: Ed Bruinvis

Studeerde voor tekenleraar aan de Arnhemse kunstacademie en normatieve maatschappijleer bij professor Hoefnagels (Radboud Universiteit). Is sindsdien actief in het vredes- en ontwikkelingswerk (Stichting Doca, Platform Arnhem Mondiaal en landelijk Platform tegen Wapenhandel). Publiceert behalve onderzoekswerk ook poëzie (Rivierklei, 2008, De Muze, 2015 en Vage klachten, 2019) en verhalen (Open op zondag, 2010 en Het terras, 2014), in 2017 gevolgd door de novelle Angelie. In 2019 verscheen (digitaal) het boek Arnhem Mondiaal over veertig jaar samenwerkende Arnhemse vredes- en ontwikkelingsorganisaties.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *